De verschijning van Onze Lieve Vrouw in La Salette, 176 jaar geleden…

Op 19 september was het de feestdag van Onze Lieve Vrouw van La Salette. Het was die dag 176 jaar geleden dat zij verscheen aan twee herderskinderen in de Franse alpen. Vorig jaar brachten wij reeds een relaas van de verschijning (incl. het Geheim), maar nu willen we opnieuw het verhaal brengen, hetzij iets anders verteld.

De 19e september 1846 hoedden Mélanie Calvat en Maximin Giraud hun kudde, toen plotseling…:

‘Ik zag een helder licht, schitterender dan de zon,  en ik had nauwelijks kunnen zeggen: “Maximin, zie je dat daar?”  O, mijn God! Op hetzelfde ogenblik liet ik mijn stok die ik in mijn handen had, vallen. (…) Ik zag heel sterk dat onbeweeglijke licht en alsof het geopend werd, zag ik een ander, nog schitterender licht, dat zich bewoog en in dat licht een heel mooie dame, gezeten in ons Paradijs, terwijl zij haar hoofd in haar handen hield.’

De dame nodigde de twee kinderen uit onbevreesd dichterbij te komen en gaf hun deze boodschap mee:

‘Als mijn volk zich niet wil onderwerpen, ben ik gedwongen de arm van mijn Zoon te laten gaan. Die weegt zo zwaar dat ik hem niet meer kan tegenhouden. Sinds de tijd dat ik lijd voor u allen! Als ik wil dat mijn Zoon u niet verlaat, ben ik gedwongen zonder ophouden tot Hem te bidden. En, wat u allen betreft, u trekt zich er niets van aan. U kunt nou wel mooi bidden en goed doen, maar u zult nooit de moeite die ik genomen heb voor u allen, kunnen vergoeden. Ik heb u zes dagen gegeven om te werken. De zevende dag heb ik mij voorbehouden en die wil men mij niet geven; dat maakt de arm van mijn Zoon zo zwaar.

En degenen die de karren besturen, kunnen niet anders praten dan met de naam van mijn Zoon erin te vermengen. Dat zijn deze twee zaken die de arm van mijn Zoon zo zwaar maken. Als de oogst mislukt, dan is het alleen maar door uw schuld. Ik heb het u vorig jaar laten zien met de aardappelen, u hebt er geen aandacht aan geschonken. Integendeel, als u verrotte aardappelen bij aantrof, vloekte u en gebruikte u de naam van mijn Zoon. Het zal doorgaan met verrotten en met Kerstmis zullen er geen meer zijn.’

Op dat moment ging de dame over van het Frans naar het dialect (‘Ach, kinderen, jullie verstaan geen Frans! Welnu, ik zal het jullie anders uitleggen’). Na de vorige passage in het plaatselijke dialect herhaald te hebben, vervolgde ze:

‘Als u koren hebt, moet u het niet zaaien. Alles wat u zult zaaien zullen de dieren opeten en wat wel zal opkomen, zal helemaal tot stof vergaan, als u het gaat dorsen. Er zal een grote hongersnood komen. Maar voordat de hongersnood zal komen, zullen de kleine kinderen beneden de zeven jaar erg beginnen te beven en ze zullen sterven in de armen van degenen die hen vasthouden; de anderen zullen boete doen door de honger. De noten zullen slecht worden; de druiven zullen verrotten.’

Zij moedigde de kinderen aan ’s morgens en ’s avonds te bidden, en vervolgde:

‘Er gaan maar een paar oude mensen naar de Mis, de andere werken ’s zondags de hele zomer en de winter; als ze niet weten wat ze doen moeten, gaan ze alleen maar naar de Mis om de godsdienst belachelijk te maken. In de vasten gaan ze naar de slager als honden.’

Terwijl zij hiermee doorging, vroeg de verschijning aan de zienertjes, of ze wel eens bedorven graan hadden gezien. Op het ontkennende antwoord van Maximin vervolgde zij:

‘Maar jij, mijn kind, je moet het een keer gezien hebben, bij het Wigveld met je vader. De man van het stuk land zei tegen je vader: “Kom eens kijken hoe mijn koren mislukt”. Jullie zijn er allebei heen gegaan. Je vader nam twee of drie aren in zijn hand, wreef ze tussen zijn handen en alles verging tot stof. Daarna, toen jullie terugkwamen, toen jullie nog een half uurtje in Corps af waren, gaf je vader je een stuk brood, terwijl hij zei: “Hier, mijn jongen, eet dit jaar nog brood, want ik weet niet wie er volgend jaar zal eten, als het koren mislukt zoals dat”.’

En Maximin herinnerde zich die gebeurtenis nog in al zijn details. ‘Het is echt waar, mevrouw’, zei hij daarop, ‘zo-even kon ik het mij niet meer herinneren’. De Maagd eindigde met een dringende boodschap, terwijl zij weer overging van het dialect naar het Frans en zich verhief: ‘Welnu, mijn kinderen, jullie zullen mijn boodschap overbrengen aan heel mijn volk…’  Zij stak de Sézia over en ging het heuveltje op vanwaar Mélanie en Maximin de koeien konden zien.

‘Wij volgden haar, omdat zij ons aantrok door haar schoonheid en ook door haar grote goedheid. Haar voeten raakten het gras aan zonder dat het geknakt werd. Ze keek mij aan met grote goedheid’, voegde Mélanie eraan toe. ‘Ik had me wel in haar armen willen werpen. Vanaf die dag heeft de uitgedroogde bron niet meer opgehouden te stromen en dat was wonderbaarlijk…’

‘De heilige Maagd’, zo vervolgde Mélanie, ‘weende bijna de hele tijd dat ze met mij sprak. Haar tranen rolden langzaam een voor een tot aan haar knieën, daarna verdwenen zij als vonken licht. (…) Ik had haar wel willen troosten dat zij niet meer zou huilen, maar het scheen mij toe dat ze er behoefte aan had haar tranen te laten zien om beter haar vergeten liefde aan de mensen te tonen. Ik had me wel in haar armen willen werpen en haar willen zeggen: “Mijn lieve moeder, huil maar niet! Ik wil van U houden voor alle mensen op aarde!”

Zij was heel mooi, een en al liefde. Het leek wel of het woord liefde van haar zeer zuivere lippen vloeide. Haar blik was zacht, doordringend. Haar kleed was zilverkleurig blauw. Het had niets stoffelijks en het was gemaakt met een gevarieerd, schitterend licht. Haar kroon van rozen die zij op haar hoofd droeg, schitterde zo dat het onmogelijk is zich daar een idee van te vormen. Vanaf de rozen kwamen als het ware gouden stralen, die samen een prachtige diadeem vormden, schitterender dan de zon. Ze droeg een geel schort. Wat zeg ik, geel? Het was schitterender dan verschillende zonnen samen. Het was geen materiële stof, maar een samenstelling van glorie…, van een schoonheid die mij in verrukking bracht.

Om haar hals droeg zij twee kettingen, een grotere en de andere kleiner. Aan deze laatste hing een schitterend kruis,  waarvan het corpus een natuurlijke vleeskleur had en schitterde met een grote schoonheid. Het hield het hoofd gebogen, het lichaam los, alleen vastgehouden door de spijkers, alsof het vallen moest. Maar soms leek het te leven, het hoofd rechtop, de ogen open; Hij maakte de indruk te willen spreken om de mensen uit te leggen dat Hij gekomen was voor ons, om ons tot Zich te trekken, tot Zijn oneindige liefde.

O, wat jammer zo arm te zijn in mijn uitdrukkingen om de liefde van onze Verlosser voor ons te kunnen uitspreken.’

Tot zover het verhaal van beide kinderen.

Hoe verliep het verdere leven van de twee zieners, Maximin Giraud en Mélanie Calvat?

Maximin en Mélanie

Geruime tijd, bijna heel hun verdere leven, zijn zij zowel voorwerp van waardering en bewondering geweest, als van tegenspraak en laster. In dezelfde geest als waarin Bernadette van Soubirous sprak over ‘de bezem die men na gebruik achter de deur zet’, heeft Maximin eens verzucht: ‘Ik zou willen dat ik weggezet werd als een muziekinstrument, dat men bespeeld heeft en daarna in een hoek zet. Niemand bemoeit zich met het instrument, maar men houdt van de melodieën die eruit kwamen; en men denkt er niet aan dat houten of koperen instrument te loven, maar men prijst de artiest die het bespeeld heeft’.

Beide zieners ontvingen van Maria ook een persoonlijk geheim, waarover ze met niemand mochten spreken; ze zijn daar hun leven lang trouw aan gebleven.

Maximin Giraud

Eenvoudig, oprecht, eerlijk was hij, maar ook wat wispelturig, onvoorzichtig, met een ‘ongelooflijk opbruisende levendigheid, geheel en al afstekend bij de opdracht, waarvan hij zich zo trouw zijn leven lang heeft gekweten’, aldus een getuigenis. Hij ging naar het seminarie om voor priester te studeren, maar dat werd een mislukking. Terug ‘in de wereld’ leidde hij een wat avontuurlijk, maar rein en trouw leven. Hij begon aan de medicijnenstudie, maar verruilde die al gauw met de journalistiek; beide studies zette hij niet door. Later sloot hij zich enige tijd aan bij de pauselijke zoeaven. Hij bleef ongehuwd en als men hem op dit punt ondervroeg, antwoordde hij (alsof dit voor hem een geheel vanzelfsprekende zaak was): ‘Na de “Mooie Dame” in mijn kinderjaren gezien te hebben, kan ik naar geen andere meer kijken’.

Teruggekeerd naar zijn geboortedorp Corps, wordt hij wijnkoopman. Tegen het eind van zijn leven beschuldigt men hem van drankzucht, maar getuigen weten te verklaren: als een echte boer uit de Dauphiné lust hij best wel een glaasje, maar daar blijft het ook bij. Hij overlijdt heel vroom in 1875, op veertigjarige leeftijd. Zijn hart wordt bewaard in de basiliek van La Salette.

Mélanie Calvat

Geheel anders en langer, maar ook zeer bewogen was de levensloop van Mélanie, die in het jaar van de verschijning veertien jaar was (Maximin was toen elf). Zij trad bij verschillende kloosters in, het eerst bij de zusters van wie zij onderwijs had gekregen, maar ze bleek niet geschikt voor het kloosterleven. In bescherming genomen door een Engelse bisschop, die meende dat het haar toevertrouwde geheim ook waarschuwingen voor zijn land inhield, ging ze naar Engeland, probeerde daar in een zustercongregatie opgenomen te worden, maar ze slaagde daar niet in. Ze verbleef vervolgens in de verschillende streken van Frankrijk en in Italië. Meer nog dan Maximin heeft zij aanleiding gegeven tot discussies. Bewierookt door sommigen, door anderen verguist, bleef zij haar leven lang een voorwerp van tegenspraak. Zij is echter altijd een boetvaardig en vroom leven blijven leiden, dat buitengewoon stichtelijk was. Op 15 december 1904 overleed zij in Italië, in een armelijke kamer waarin ze leefde. Op een ochtend verscheen ze, tegen haar gewoonte in, niet in de kerk voor de heilige Mis; men ging daarna informeren en vond haar dood naast haar bed. Zij rust nog altijd in Italië, waar de herinnering aan haar grote deugd levendig is gebleven.

We mogen veilig aannemen dat zij onder de bescherming van O.L.Vrouw van La Salette hun levensdoel bereikt hebben en thans behoren tot degenen ‘die reeds zijn ingegaan in het erfdeel van de heiligen, in het Licht’, maar een proces van zalig- en heiligverklaring is voor beide zieners nooit opgestart. Nu, 163 jaar na de verschijning, zal het er wel niet meer van komen. Laten we maar zeggen dat de Kerk ook deze twee vrome zielen herdenkt, als op 1 november het feest van Allerheiligen wordt gevierd. Naast de algemene boodschap voor de wereld heeft Maria ieder apart een persoonlijk geheim toevertrouwd; ze zijn er heel hun leven trouw aan gebleven. We mogen ze dankbaar zijn voor het vrome leven dat zij geleid hebben en vragen dat wij op hun voorspraak eens met hen verenigd mogen zijn in het hemelse vaderland. Laten we de Boodschap van Onze Lieve Vrouw van La Salette ter harte nemen, o.m. wat betreft het bidden en offers brengen voor de bekering van de zondaars (zo ontelbaar veel in deze tijd!). Bij het aansporen tot gebed is Maria ook praktisch: zij wijst vooral op de ochtend en de avond.

De vrome zieners hebben ‘La Salette’ zo samengevat: ‘Moeder Maria heeft geweend om het lijden van haar Zoon. Zij heeft geweend om de zonden van de mensen. Laten wij onze Moeder niet opnieuw doen wenen’.

Bron: Une minute avec Marie