Architect van de ‘Nieuwe Mis’, Mgr. Annibale Bugnini, was een Vrijmetselaar

De ‘Architect’ van de ‘Nieuwe Mis’ van Paulus VI die in 1969 werd uitgevaardigd, Mgr. Annibale Bugnini,  die secretaris was van de door Paus Paulus VI ingestelde liturgiehervormingscommissie en in 1976 als bij donderslag bij heldere hemel naar Iran werd verbannen, werd al langer verdacht van een vrijmetselaar te zijn. Dit lijkt opnieuw te zijn bevestigd in een nieuw interview met Vader Murr – een voormalige secretaris van Kardinaal Edouard Gagnon –  die in het Vaticaan werkte in de jaren 1970, en bevriend werd met Moeder Pascalina Lehnert van de Zusters van het H. Kruis, voor 41 jaar de huishoudster en secretaresse van Paus Pius XII (Eugenio Pacelli), van zijn tijd als Pauselijke Nuntius in Duitsland in de jaren 1920, tot zijn dood als Paus in 1958. Het interview werpt een nieuw licht op o.a. de liturgiehervormingen van na het Tweede Vaticaans Concilie.

Het interview met Vader Murr

Vader Theodore Murr heeft een boek geschreven over zijn herinneringen aan Moeder Pascalina (1894- 1983), de huishoudster en secretaresse van Paus Pius XII. In een lang interview geeft vader Murr ons een kijk in het leven van Moeder Pascalina, en een zicht op de gebeurtenissen binnen in het Vaticaan, inclusief gebeurtenissen en figuren die de liturgische vernieuwing omgeven.

Over de Pausen

Over Paus Pius XII zegt vader Murr dat Moeder Pascalina het zich beklaagde dat hij niet het Tweede Vaticaans Concilie had bijeengeroepen, zoals hij dat al jaren wenste te doen.

“De resultaten van een Concilie geleid door de H. Geest en Pacelli zouden, zoals zij wist, heel anders geweest zijn dan de chaos waarin de Kerk zich bevond in de jaren 1960 en later. “

Wat betreft Johannes XXIII vertelde Moeder Pascalina vader Murr over het bezoek van de Duitse Kanselier Konrad Audenauer aan het Vaticaan. Hij zei onmiddellijk hierna tegen haar met tranen in de ogen:

“We hebben een clown op de troon van Petrus.”

En hij herhaalde nogmaals: “Een clown.” Moeder Pascalina leek hem niet tegen te spreken. Wat betreft Giovanni Battista Montini, de latere Paulus VI, bleef ze tot 1978, uit respect voor zijn ambt, terughoudend. Maar na zijn dood had ze weinig positiefs over hem te zeggen. “Zwak”, “ontgoochelend” waren de woorden die ze gebruikte om hem te omschrijven.

Toen Johannes Paulus II was verkozen – de laatste bisschop die door Paus Pius XII was benoemd – was ze verheugd. Maar later werd ze ontgoocheld, omdat hij door zijn vele reizen niet lang genoeg in het Vaticaan was om zijn huishouden onder handen te nemen.

Moeder Pascalina heeft nooit het Tweede Vaticaans Concilie afgewezen, noch diens geldigheid in vraag gesteld. Maar wat haar wel deerde, was dat de “geest van het Concilie” werd gevolgd, in plaats van wat het Concilie werkelijk zei. Ze dacht zeker dat het idee van een Concilie bij Paus Pius XII helemaal anders was dan wat Roncalli en Montini ervan gebakken hebben. En Roncalli wilde vooral een Concilie dat drie maanden zou duren en zou eindigen met de zaligverklaring van Paus IX, de paus die het Eerste Vaticaans Concilie bijeen riep. Montini (Paulus VI), die aan de macht kwam tijdens dat concilie na het overlijden van Johannes XXIII in 1963, had dan weer andere gedachten.

De ‘Gewone vorm’ van de Mis versus de ‘Buitengewone vorm’

Moeder Pascalina hield van de Tridentijnse Mis, maar ze verwierp de Novos Orde Missae niet in het geheel. Ze was echter verbijsterd toen vader Murr haar vertelde dat hij voor zijn eerste Mis niet het missaal van Paus Pius XII kon gebruiken, omdat iemand van de Congregatie van de Goddelijke Eredienst hem vertelde dat door het gebruik van dit missaal de Mis ongeldig zou kunnen zijn.

“Ongeldig! Hoe s’ werelds naam zou de Canon van de Mis van de Eeuwen, die heiligen en kerkvaders spiritueel heeft onderhouden en gevoed, ongeldig kunnen zijn?”

Ze was van mening dat Mgr. Lefebvre een heilige en intelligente man was. Dat de ‘oude Mis’, de Tridentijnse Mis, niet langer kon opgedragen worden – omdat Paulus VI ze had verbannen – was voor haar compleet absurd.

Kardinaal Gagnon en het onderzoek in de Romeinse Curie

Vader Murr heeft goed de Canadese Kardinaal Gagnon gekend. Hij werd begin de jaren 1970 als rector van het Canadees College in Rome benoemd, en al gauw door Paulus VI gevraagd als raadgever in diverse aangelegenheden op kerkelijk vlak.

Kardinaal Gagnon was door Paulus VI belast met een Apostolische Visitatie – een diepgaand onderzoek – bij de Romeinse Curie. Vader Murr leefde twee jaar lang vlak naast Gagnon in de Libanse Residentie voor Priesters bij Monteverde Vecchio. In de herfst van 1977 kwam Kardinaal Gagnon samen met Mario Marini inwonen bij hem, vanwege de vriendschap en omdat hij daar totale privacy had om zijn onderzoek tot een goed einde te brengen. In die twee jaar hielp vader Murr hem, door hem te voeren naar afspraken en dergelijke meer.

In 1975, aan het eind van zijn pontificaat, leek Paus Paulus VI eindelijk overtuigd van wat hijzelf had verklaard in 1972, dat de “rook van Satan de Kerk is binnengedrongen.”

Enkele van de meest hooggeplaatste leden van het college van Kardinalen – de meest naaste raadgevers van de paus – hadden hem bezocht en enkele van zware beschuldigingen geuit tegen belangrijke leden van zijn eigen centrale bestuur – de Romeinse Curie. Zeer zware beschuldigingen. Vader Murr zegt daarover:

“De Paus was zo geschokt door deze beschuldigingen dat hij een diepgaand onderzoek beval, doorheen alle lagen van de gehele Romeinse Curie. Hij koost Gagnon voor deze taak, en het duurde drie volle jaren.”

De prelaten die de beschuldigingen hadden geuit waren Kardinalen Dino Staffa, Silvio Oddi en Mgr. Giovanni Benelli. Staffa was op dat moment Prefect van de Apostolische Signatuur – de hoogste Kerkelijke Rechtbank.

Bugnini een Vrijmetselaar

Vader Murr vertelt dat Moeder Pascalina geloofde dat Aartsbisschop Annibale Bugnini een Vrijmetselaar was. Bugnini werd ernstig beschuldigd door de drie bovenvernoemde kardinalen en bisschop, en ook Mgr. Gagnon en Don Mario Marini wisten ervan. Moeder Pascalina, “zoals met de meeste oudere en wijzere personen die ik kende,” zo beweert vader Murr, “zat op het spoor binnen het Vaticaan.” Ze had nauwe contacten met Kardinalen Ottaviani, Siri, Spellman en o.a. Aartsbisschop Fulton Sheen. En vader Murr gaat verder:

“Ze kenden Montini (de latere Paus Paulus VI) zeer goed en wantrouwde hem erg. Ik geloof, maar ik kan het niet zweren, dat zij Montini ervan verdacht een Bugnini promoter en verdediger te zijn, zelfs voordat Pius XII overleed.”

Het was pas na het Tweede Vaticaans Concilie dat mensen begonnen in te zien wat Bugnini deed en wat hij was. Het was pas na de dood van Johannes XXIII dat Bugnini zijn ware kleuren toonde. Toen Paulus VI hem in 1972 tot bisschop wijdde, wisten de mensen – of dachten dat ze dat wisten – dat hij in de Curie zou blijven.

Aartsbisschop en Vrijmetselaar Annibale Bugnini.

Indien Bugnini nu op één of andere manier betrokken was bij de Vrijmetselarij, wat kunnen we dan zeggen over Bugnini en de Conciliaire liturgische hervormingen? Vader Murr zegt:

“Ik denk dat het beter is ons af te vragen of ‘Vrijmetselaarsideeën’ iets te maken hadden met de liturgische hervormingen waarvan Bugnini beweerde dat ze door het Tweede Vaticaans Concilie werden verlangd. Waren Bugnini’s hervormingen gericht op een meer perfecte aanbidding en verering van God, of op het celebreren van het Vrijmetselaarsbeginsel van de broederschap van de mens?”

En Murr gaat verder:

“Wanner bepaalde Concilievaders benadrukten dat aan geen enkel woord van de 1600 jaar oude Romeinse Canon kon geraakt worden, door gelijk welke rek van de verbeelding, zou dat kunnen betekenen dat ze gehele nieuwe canons wilden verzinnen? Wanneer Aartsbisschop Carlo Maria Viganò recent suggereerde dat het Tweede Vaticaans Concilie “heroverwogen” zou moeten worden, zuchtte ik met volledige instemming.”

Om nu terug te komen om de Bugnini-affaire en hoe Paulus VI dit aanpakte, wijdt vader Murr wat meer uit over de figuur van Paulus VI.

Paulus VI hield niet van conflicten en trachtte die te vermijden. Hij schreef enkele opzienbarende encyclieken, zoals Humanae Vitae. Maar doordat hij zo hard werd aangevallen, werd hij zodanig geschokt dat hij nooit nog een encycliek schreef. Hij trachtte tot iedereen te spreken en verschillende fracties in de Kerk te verzoenen, vooral de zogenaamde “progressieven” en “conservatieven”. Dit demonstreerde een zwakheid van de wil.

Paulus VI was volgens vader Murr een levenslange carrière-diplomaat. In het Vaticaan, waar internationale diplomatie werd gecreëerd, wordt een bisschop en lid van de Romeinse Curie nooit “ontslagen” – zelfs wanneer die bisschop een Vrijmetselaar is. Bisschoppen worden niet aangeraakt.

En hij voegt eraan toe:

“Meer nog, indien de Heilige Vader Bugnini had geëxcommuniceerd, of zelfs “ontslagen”, zou dit vragen hebben doen rijzen over Bugnini’s werk. Paulus VI was niet bereid om dit te doen.”

De ballingschap van Bugnini

Het was uiteindelijk Aartsbisschop Benelli die de Heilige Vader overtuigde om de Bugnini-affaire aan te pakken. Benelli had het idee om twee Vaticaanse Congregaties – deze van de Goddelijke Eredienst en de Riten – in één Congregatie onder te brengen: de Congregatie van de Goddelijke Eredienst en de Regeling van de Sacramenten. Kardinaal Villot regelde voor Bugnini dat hij Nuntius in Iran zou worden, en zorgde dat Mgr. Benelli’s idee over de congregaties verwezenlijkt werd.

“Het samensmelten van deze congregaties was hét antwoord. Het werd in 1975 aangekondigd, samen met de “promotie” van Bugnini naar Iran. Iran: een Moslimtheocratie met 18.000 ‘getolereerde’ Rooms-Katholieken.”

Volgens vader Murr werd de Paus onder druk gezet om te handelen, en Bugnini in ballingschap te zenden. Dit nam veel van de blaam van vele liturgische anomalieën van hemzelf weg.

Er was tevens een soort laatste druppel toen duizenden pas gedrukte Romeinse Missalen moesten herroepen en vernietigd worden, vanwege Bugnini’s niet-geautoriseerde “toevoegingen.”

Kardinaal Villot bleef echter Bugnini’s ‘hervormingen’ verdedigen. Paulus VI keerde verder in zichzelf en wilde niet langer in het conflict betrokken zijn. Père Louis Bouyer, een gerenommeerde liturgist die jaren onder Bugnini werkte, zei aan het eind van zijn leven over hem:

“Een man die zo beroofd was van beschaving als van fundamentele eerlijkheid.”

Aartsbisschop Bugnini ontkende echter tot op zijn sterfbed dat hij een Vrijmetselaar was. Vader Murr zegt daarop:

“Waarom denk ik dat Bugnini rechtstreeks zou liegen over het feit dat hij een Vrijmetselaar was? Ik denk dat het antwoord simpel is: omdat hij een Vrijmetselaar was!”

Het zonnewonder in de Vaticaanse tuinen

In het boek beschrijft vader Murr ook het aanschouwen van Paus Pius XII van het Zonnewonder in de Vaticaanse Tuinen in oktober 1950. Moeder Pascalina beschreef deze gebeurtenis uit het leven van Pius XII vele keren, en o.a. in groot detail aan vader Peter Gumpel S.J. De eerste keer dat ze het aan vader Murr beschreef, vertelde ze het alsof het gisteren gebeurde, met een soort “licht” dat uit haar ogen straalde. En hij zegt:

“Ik herinner mij zeer goed dat onheilspellende concluderende woord voor een anders glorievolle gebeurtenis: ‘Apostasie.’

De liturgiehervormingscommissie van Paulus VI

Bugnini was dus secretaris van de door Paus Paulus VI ingestelde liturgiehervormingscommissie Consilium ad exsequendam Constitutionem de Sacra Liturgia. Hieruit kwam het Sacrosanctum Concilium voort, de Constitutie over de Liturgie, van het Tweede Vaticaans Concilie. De constitutie is het eerste conciliedocument, waarvoor belangrijk voorwerk al was verricht door eerdergenoemde commissie van 1948 tot 1960, die was voortgevloeid uit de al langer bestaande Liturgische Beweging. De constitutie is gedateerd op 4 december 1963. In die tijd moest Bugnini overigens zijn leerstoel aan de Lateraanse Universiteit opgeven, omdat volgens Piero Marini, zijn liturgische ideeën als te progressief werden gezien.

Na het Tweede Vaticaans Concilie voerde hij in opdracht van en in samenwerking met paus Paulus VI de liturgiehervorming in. Opvallend was dat in de de liturgiehervormingscommissie zes protestantse voorgangers zaten, die meewerkten aan de ‘Nieuwe Mis’ van de katholieken.

Het doel was een Misvorm te bekomen die niet langer aanstootgevend zou zijn voor protestanten. Eén van de protestantse voorgangers die lid was van de commissie, was Max Thurian. Deze zei dat “elke protestantse kerk deze nieuwe liturgie gezamenlijk met de Katholieke Kerk voor het Avondmaal moet kunnen gebruiken.” Het Eucharistische gebed I (de originele Romeinse Canon, zoals die ook in de Tridentijnse Missalen te vinden is), bleef echter problematisch voor protestanten. De overige (door Bugnini verzonnen) Eucharistische gebeden  niet. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de priester ‘ad orientem’ de Mis zou blijven celebreren, en dat ‘versus populum‘ slechts af en toe zou toegepast worden. Dat laatste werd echter al gauw de norm.

Andere Vrijmetselaarsinvloeden bij de liturgiehervorming van na Vaticanum II

De invloeden in de liturgische hervormingen van na Vaticanum II beperkten zich niet tot deze van Bugnini. Vanuit het Vaticaan zelf, door Paus Paulus VI, werd het volksaltaar geïntroduceerd, waardoor de priester ‘versus populum’ de H. Mis celebreert. Dat werd toen als een optie geïntroduceerd, maar het werd al gauw de norm. Maar er werden nog meer verregaande maatregelen geïntroduceerd, en wel in ongehoorzaamheid aan Paulus VI.

Kardinaal Suenens van Mechelen-Brussel, één van de vier moderators tijdens het Tweede Vaticaans Concilie, had eveneens een grote invloed op de liturgiehervormingen. Samen met nog enkele andere modernistische bisschoppen van België, Nederland en Duitsland besloot hij om in de lage landen geknielde tongcommunie af te schaffen, knielbanken te verwijderen en staande handcommunie te introduceren. Ook werd het knielen tijdens de consecratie – het meest heilige moment van de H. Mis – afgeschaft. 

Deze ‘hervormingen’ kregen na verloop van enkele jaren een (afgedwongen?) “dispensatie” van Rome. Het kwaad was geschied, en verspreidde zich toen als een kankergezwel in de hele Kerk.

Suenens stond bekend als zeer liberaal, en was tijdens het Concilie één van de leidende ‘stemmen’ tégen de orthodoxie. Hij was ook één van de figuren die Paulus VI adviseerde om de veelbesproken encycliek Humanae Vitae NIET te publiceren. En rara… later bleek dat ook Kardinaal Suenens lid was van de loge.

Ook zijn opvolger Kardinaal Danneels, die lid was van de ‘Mafia van Sankt Gallen’, en een openlijke vijand was van Paus Benedictus XVI, leek op goede voet te staan met de loge.

Juni 2013. Kardinaal Danneels schudt de hand van Grootmeester Henri Bartholomeeusen van het Grootoosten van België, en ontving wat vrijmetselaarsliteratuur. Tijdens een debat zei Bartholomeeusen dat hij “niets uit de mond van de kardinaal had gehoord wat een initiatie in een loge in de weg stond.”

Onder Paulus VI werd het celebreren van de Tridentijnse Mis in de Katholieke Kerk verboden. Daardoor moesten veel priesters die vasthielden aan deze eeuwenoude vorm van de H. Mis onderduiken. In een aantal landen werd deze Mis in huiskerken gecelebreerd. Dat was de reden dat Mgr. Lefebvre zijn priesterbroederschap Pius X stichtte. De onderdrukking van deze Mis zou duren tot 2007, toen Paus Benedictus XVI het Motu Proprio Summorum Pontificum uitvaardigde en de Tridentijnse Mis terug een plaats gaf in de Katholieke Liturgie.

Het Derde Geheim van Fatima

Dit alles doet ons weer denken aan het Derde Geheim van Fatima, waarin Onze Lieve Vrouw waarschuwde voor het Tweede Vaticaans Concilie. Het geheim werd door Paus Johannes XXIII in 1960 niet openbaar gemaakt, ondanks herhaaldelijk aandringen, en ondanks het uitdrukkelijke verzoek van O.L.Vrouw om dat te doen. Het werd integendeel weggemoffeld en doodgezwegen.

Kardinaal Oddi verhaalde daarover:

“Maar wanneer ik hem tijdens een audiëntie vroeg waarom hij in 1960, toen de verplichting om het Geheim geheim te houden tot een einde was gekomen, hij het laatste deel van de boodschap van Fatima niet had publiek gemaakt, antwoordde hij met een vermoeide zucht. Toen zei hij: “Kom daar bij mij niet mee op de proppen, alstublieft…,””

En hij voegde eraan toe:

“Ik zou niet verbaasd zijn indien het Derde Geheim duistere tijden voor de Kerk inluidde: ernstige verwarringen en zorgwekkende geloofsafval binnen het Katholicisme zelf… Indien we de erge crisis beschouwen waar we doorheen geleefd hebben sinds het Concilie, lijken de tekenen dat deze profetie vervuld is, niet afwezig.”

In mei 1994, 77 jaar nadat O.L.Vrouw voor het eerst verscheen in Fatima, was de Franse priester Raymon Arnette aan het luisteren naar een CD met de titel Mysterium Fidei, met Franse tekst gezongen door een Frans koor. Toen hij aan het luisteren was verdween de muziek ineens op de achtergrond en hoorde hij een duidelijke stem vertellen: “L’ Eglise saignera de toutes ses plaies,” de Kerk zal bloeden vanuit al haar wonden. Vervolgens hoorde hij dit:

“Er wordt een boosaardig Concilie gepland en voorbereid dat het aanschijn van de Kerk zal veranderen.. Velen zullen het geloof verliezen en overal zal er verwarring heersen.. De schapen zullen tevergeefs naar hun herders zoeken.. Een schisma zal het heilig kleed van Mijn Zoon verscheuren.. Dit zal het einde der tijden zijn, voorzegd in de Heilige Schrift en door Mij op vele plaatsen in herinnering gebracht. .
De gruwel der gruwelen zal zijn hoogtepunt bereiken en zal de Kastijding met zich meebrengen, aangekondigd in La Salette..
De arm van Mijn Zoon, die ik niet langer kan tegenhouden,, zal deze arme wereld straffen, die moet boeten voor zijn misdaden.. Men zal enkel spreken over oorlogen en revoluties. De natuurelementen zullen losgelaten worden en zullen angst veroorzaken, zelfs onder de besten.. De Kerk zal bloeden uit al haar wonden. Gelukkig diegenen die zullen volharden en toevlucht zoeken in Mijn Hart,, want op het eind zal Mijn Onbevlekt Hart triomferen.”

Hierna hoorde Vader Arnette nog één zin:

“Dit is het Derde Geheim van Fatima.”

En in mei 2016 bevestigde vader Dollinger, een theoloog die jarenlang goed bevriend was met Joseph Ratzinger (Paus Benedictus XVI) over de zogezegde publicatie van het Derde Geheim in 2000:

“Niet lang nadat het Derde Geheim van Fatima in juni 2000 werd gepubliceerd door de Congregatie van de Geloofsleer, vertelde Kardinaal Joseph Ratzinger aan mij tijdens een persoonlijke conversatie dat er nog steeds een deel van het Derde Geheim is dat ze nog niet gepubliceerd hebben! “Er is meer dan wat we gepubliceerd hebben,” zei Ratzinger. Hij vertelde mij ook dat het gepubliceerde deel van het geheim authentiek is en dat het ongepubliceerde deel van het geheim sprak van een “slecht Concilie en een slechte Mis”, wat zich toen (toen het geheim in 1917 werd geopenbaard, nvdr) in de nabije toekomst zou gaan verwezenlijken.”

Dit komt exact overeen met wat de Franse priester Arnette vernam van de Stem.

Nog over de Nieuwe Mis

Het gevolg van de introductie van de ‘Nieuwe Mis’ in de volkstaal was een oneindige reeks van ‘experimenten’. Iedereen heeft ze wel al meegemaakt. De stap om van de huidige N.O. Mis naar een geheel ketterse Mis te gaan, met ongeldige consecratiewoorden is vrij klein. Hetzelfde geldt voor een zogenaamde “oecumenische Mis” met protestanten. Vertrekkende van de Tridentijnse Mis was die stap onmogelijk. De reden dat de Mis in het Latijn werd gecelebreerd, is omdat het Latijn een dode taal is, en daar niet zomaar aan kan geprutst worden volgens het eigen goeddunken van parochiemedewerkers, priesters of bisschoppen. Dit was om de Liturgie en dus de H. Mis te beschermen.

De Romeinse Canon (of: Eucharistisch Gebed I) is in principe de enige goede canon voor het celebreren van de H. Mis in de volkstaal, omdat dit de canon vastgelegd is door Pius V. Verder zijn ook alle ‘vernieuwingen’ zoals rechtstaan tijdens de consecratie, rechtstaan bij het ontvangen van de H. Communie (waar men vroeger altijd neerknielde) te verwerpen. Dit is allemaal gericht op protestantisering. Wie kan knielen, die kniele, uit eerbied en ontzag voor God die tegenwoordig komt op het Altaar en zich geeft in de H. Communie. 

Het belang van de juiste consecratiewoorden

Verder is het ook belangrijk dat de consecratiewoorden correct zijn. In ons Nederlandse taalgebied wordt in de missalen een “vertaling” gebruikt van ex-priester en “theoloog” Huub Oosterhuis die de Werkelijke Tegenwoordigheid loochende.

De consecratiewoorden in de Nieuwe Mis mochten volgens Paulus VI niet afwijken van deze in de Tridentijnse Ritus, en luiden aldus:

Accipite et manducate ex hoc omnes: Hoc est enim Corpus Meum, quod pro vobis tradetur – Neemt en eet hier allen van want dit is Mijn Lichaam, dat voor U gegeven wordt.

Accipite et bibite ex eo omnes: hic est enim calix Sanguinis Mei novi et aeterni Testamenti, qui pro vobis et pro multis effundetur in remissionem peccatorum. Hoc facite in Meam commemorationem- Neem deze beker en drink daar allen uit, want dit is Mijn Bloed van het nieuwe en altijddurende verbond, dat voor U en voor velen wordt vergoten tot vergeving van de zonden. Blijft dit doen om mij te gedenken.

Dat ook deze consecratiewoorden geldig zijn, blijkt opnieuw uit de talrijke Eucharistische mirakelen die plaatsvonden onder de Nieuwe Mis, waaronder een recent mirakel in Mexico en twee zeer recente mirakelen in Polen.

Maar de officiële Nederlandse vertaling, die in de Missalen gebruikt wordt, luidt echter aldus:

‘Neemt en eet hiervan gij allen, want dit is mijn Lichaam dat voor u gegeven is;

Neemt en drinkt hier allen uit, want dit is de beker van het nieuwe, altijddurende Verbond, dit is mijn Bloed dat voor u en voor allen wordt vergoten tot vergeving van de zonden. Blijft dit doen om Mij te gedenken.’

De consecratiewoorden over het brood (de hostie) zijn onveranderd, maar de consecratiewoorden over de wijn zijn anders. De volgorde van de woorden is omgekeerd en het woord ‘velen’ is veranderd in ‘allen’. Dit is eigenlijk problematisch. Vele kerkprovincies hebben kennelijk het woord ‘velen’ in ‘allen’ veranderd.

Vandaar dat Kardinaal Arinze in 2006, als Prefect van de Congregatie van de Goddelijke Eredienst, een brief schreef naar alle bisschoppenconferenties over heel de wereld, waarin hij allen aanmaande om het woord ‘velen’ te gebruiken:

“De bisschoppenconferenties van de landen waar heden de woorden ‘voor allen’ of een gelijkaardige term, in gebruik zijn, worden verzocht om de gelovigen in de volgende één à twee jaar met de nodige catechese over dit onderwerp te voorzien, om de introductie van een accurate vertaling van de zin ‘pro multis’ voor te bereiden in de plaatselijke talen – dus: ‘voor velen’. Dat zal het geval zijn voor de volgende vertalingen van het Romeins Missaal, die zal worden gebruikt in verschillende landen, door de bisschoppen en de H. Stoel.”

Ook Kardinaal Sarah, de huidige Prefect van de Congregatie van de Goddelijke Eredienst, zei in 2017 nog dat het altijd “pro multis” (voor velen) en nooit “pro omnibus” (voor allen) is geweest. Enkele bisschoppenconferenties hebben reeds de verbetering geïntroduceerd, maar lang niet allemaal.

In de Nederlandse kerkprovincie (Nederland en België) werd in 2013 een nieuw en verbeterd Missaal voor priesters uitgegeven, maar in verkleinde vorm (om makkelijk mee te nemen op bedevaart enz.). Het heet: “Klein Missaal voor de Neder­landse Kerk­pro­vin­cie” en is verkrijgbaar bij de Nederlandse Nationale Raad voor Liturgie. In dit Missaal zijn de consecratiewoorden terug zoals ze zouden moeten zijn.

In een nieuwsbericht op rkdocumenten.nl naar aanleiding van de herziening van het Missaal staat het volgende:

Aanleiding voor de herziening is een aantal problematische vertalingen, onder meer van de consecratiewoorden.

Die werd actueel door de publicatie van de vorige week verschenen biografie van Huub Oosterhuis. Daaruit blijkt dat deze in de vertaling van het eucharistisch gebed bewust de volgorde van de consecratiewoorden heeft gewijzigd. Oosterhuis had in 1966 van de bisschoppen de opdracht gekregen de Latijnse canon te vertalen, die tot dan toe alleen in het Latijn was toegestaan.

De huidige, destijds door Oosterhuis gemaakte vertaling luidt: “Want dit is de beker van het nieuwe, altijddurende verbond, dit is Mijn bloed…” Maar de letterlijke vertaling van de zin “Hic est enim calix sanguinis mei, novi et aeterni testamenti…” luidt: “Want dit is de beker van Mijn bloed, van het nieuwe en eeuwige Verbond…”

Oosterhuis, die blijkens de biografie toen al afstand begon te nemen van de leer van de Eucharistie, vond het ‘Bijbelser’ om de nadruk op het ‘verbond’ te leggen en minder op het ‘bloed’.

Oosterhuis werd vijf jaar na zijn priesterwijding door de Generaal-Overste verwijderd uit de Orde van de Jezuïeten en werd datzelfde jaar door het bisdom Haarlem als priester geschorst. Oosterhuis is twee keer burgerlijk gehuwd en heeft twee kinderen. En Oosterhuis is een loochenaar van de H. Eucharistie. In een artikel van 6 juli 2006 op Trouw, waarin bisschop Wiertz van Roermond werd geïnterviewd staat het volgende:

„Waarvoor ik het liefst erkenning zou krijgen”, zei Oosterhuis destijds, „is wat ik ’het demasqué van de transsubstantiatie’ noem: de ontmaskering van de roomse overtuiging dat Christus werkelijk aanwezig is in het brood en in de wijn. In die opvatting is de eucharistie volstrekt onschadelijk gemaakt, de truc der trucs geworden, zonder enige politieke relevantie. Daaraan heb ik iets gedaan. Want niet het brood is het lichaam van Christus, wij, de gemeente, zijn dat. Die straalt zijn kracht uit in de wereld.”

Besluit: houd vast aan de traditie en werp de elementen die geïntroduceerd zijn door geïnfiltreerde Vrijmetselaars overboord!

Dus: indien de H. Mis in de volkstaal wordt gecelebreerd: houd vast aan de Romeinse Canon en de correcte consecratiewoorden, en zorg voor zo weinig mogelijk weglatingen van overige gebeden. 

Bron: Rorate Caeli