Reeds in 2020 publiceerden we naar aanleiding van de vele ontkenningen van Bergoglio van het bestaan van de Hel een meditatie over de Hel, met omschrijvingen van visioenen van heiligen enz. Dit keer zullen we een andere meditatie bieden.
Diegenen die gered worden komen (uiteindelijk) bij God in de Hemelse gelukzaligheid, waar geen zonde meer mogelijk is, maar diegenen die in de Hel komen, blijven in die onuitsprekelijke gruwelplaats in feite maar door zondigen tot in de eeuwigheid.
God zorgde voor een voorbeeld van de twee wegen die men kan kiezen, bij de Kruisdood van de Heer Jezus, toen naast Hem twee moordenaars werden gekruisigd: twee zondaars, twee boosdoeners die zware zonden op hun kerfstok hadden.

Maar de één had diep berouw en bad de Heer om aan hem te denken wanneer Hij in zijn Koninkrijk zou komen. En de Heer verzekerde Hem dat hij óók in zijn Koninkrijk zou zijn: “Vandaag nog zul je met Mij zijn in het Paradijs”. Maar de ander verachtte de boetvaardigheid, had geen berouw en sprak verwensingen uit. Beiden zijn dan gestorven: de één is naar de Hemel gegaan en nog heilig geworden door zijn grote boetvaardigheid en zijn vertrouwen op Gods barmhartigheid; de ander is verdoemd geworden. De één naar de Hemel, de ander naar de Hel.
Er zijn, zoals we reeds eerder schreven, de zonden tegen de H. Geest.
Zonde tegen de H. Geest is een zonde begaan uit loutere boosheid, niet uit zwakte of drift, en gaat recht in tegen de genade van de H. Geest en de goddelijke barmhartigheid. De zes zonden tegen de H. Geest zijn (cf. Catechismus ten gebruike van de bisdommen van België, 1954):
- aan de goddelijke genade en aan zijn zaligheid wanhopen
- op de goddelijke barmhartigheid zonder deugden of goede werken vertrouwen
- de welbekende waarheden van het geloof bestrijden
- de deugd van de naaste benijden
- hardnekkig zijn in de boosheid
- het berouw of de boetvaardigheid verachten.
Iedereen die in de Hel komt is uiteindelijk schuldig aan minstens één van deze zonden, en vooral dan de laatste twee. Wie volhardt in de boosheid, blijft maar door zondigen zonder te denken (en de wil te vormen) om ermee op te houden, en die veracht in principe reeds de boetvaardigheid. 5 en 6 hangen dus samen. Maar diegene die volhardt in de boosheid, en het berouw veracht, kan ofwel aan Gods barmhartigheid wanhopen (“ik heb teveel gezondigd, ik ben een te slecht mens, voor mij is er geen redding meer”), ofwel vermetel vertrouwen op Gods barmhartigheid (“ik zondig verder, God is toch oneindig barmhartig en Hij zal mij wel redden”; of: “de Hel bestaat toch niet, dus waarom zouden we ons aan de geboden moeten houden?”).
Echter zonder berouw van de kant van de zondaar is er geen barmhartigheid, en dus geen vergeving van de zonden. Het berouw kan op ieder moment in het leven komen, hoe zwaar men ook gezondigd heeft, hoeveel en hoe lang men ook gezondigd heeft. Altijd is er berouw mogelijk, zelfs op het moment dat men sterft (cf. de ‘goede’ moordenaar aan het kruis).
Hoe dan ook, iedereen in de Hel is schuldig aan een zonde tegen de H. Geest (niet noodzakelijk lastering van de H. Geest). Maar wie in de Hel terecht komt – doordat die zichzelf tot de Hel veroordeelt omdat deze volhardt in de boosheid en het berouw veracht – komt in wezen in een onveranderlijke toestand van voortdurend zondigen tegen de H. Geest.
Want wat kenmerkt al diegenen die in de Hel zitten? Ze rebelleerden tegen God door zijn geboden te overtreden (Gods geboden staan in wezen geschreven in een ziel, in het geweten; zelfs bij diegenen die niet de ware Godsdienst aanhangen: zoals: gij zult niet doden, of gij zult geen overspel plegen; wie dat doet voelt wroeging, tenzij het geweten reeds volledig is verdoofd door het opeenstapelen van andere zonden), en ze bleven hardnekkig in de boosheid en ze verachtten de boetvaardigheid, tot op het stervensmoment, tot in de dood. En nu neergedaald in de Hel haten ze God (daar is enkel haat) en volharden ze aldus in de boosheid – de toestand waarin ze reeds op aarde waren, wordt verdergezet in de Hel. Ze voelen dan wel een soort gewetenswroeging over hun op aarde begane zonden, maar ze bevinden zich eveneens in een toestand van volkomen wanhoop, en het berouw wordt bovendien veracht. Ze doen niets anders dan vloeken, schelden, hun volkomen haat tegenover God uiten. Berouw bestaat in de Hel niet, en Gods barmhartigheid en genade wordt voor eeuwig verworpen, omdat men in een voortdurende toestand van zonde tegen de H. Geest zit.
Een verdoemde ziel wordt een beetje zoals een demon. In een onveranderlijke toestand blijven ze maar door zondigen, en dit voor alle eeuwigheid – omdat een ziel eens door God geschapen, eeuwig blijft bestaan. Maar terwijl ze in die toestand van zonde blijven, wordt de ziel ook onuitsprekelijk gefolterd vanwege het verlies van God; de aanwezigheid van de demonen die de zielen folteren omdat iedereen elkaar haat in de Hel; het vuur en de andere straffen omwille van de zonde. De Heer noemde het in het Evangelie een plaats van “geween en tandengeknars”.
Satan weet wel dat hij uit de Hemel is verbannen, en zou graag terug keren, maar hij weigert berouw te tonen. Hij is één en al hoogmoed – de hoofdzonde die de moeder is van alle andere zonden. En die onveranderlijke toestand van hoogmoed – en dus rebellie tegen God – verhindert dat daar nog één iemand – hetzij een duivel, hetzij een verdoemde ziel – uit komt.
In het Evangelie wordt verschillende malen door Jezus verwezen naar de Hel.
Weest niet bevreesd voor hen die wel het lichaam kunnen doden maar niet de ziel; vreest veeleer Hem die en ziel en lichaam in het verderf kan storten in de Hel.
(Matt. 10,28)
Zoals nu het onkruid wordt bijeengebracht en in het vuur verbrand, zo zal het ook gaan op het einde van de wereld. De Mensenzoon zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Rijk bijeenbrengen allen die tot zonde verleiden en ongerechtigheid bedrijven om hen in de vuuroven te werpen, waar geween zal zijn en tandengeknars. Dan zullen de rechtvaardigen in het Koninkrijk van hun Vader schitteren als de zon. Wie oren heeft, hij luistere.
(Matt. 13,40-43)
Over het Laatste Oordeel zegt Jezus:
En tot die aan zijn linkerhand zal Hij dan zeggen: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten.
(Matt. 25,41)
Zoals het ging in de dagen van Noach, zo zal het gaan bij de komst van de Mensenzoon. Zoals toch de mensen in de dagen voor de zondvloed doorgingen met eten en drinken, met huwen en ten huwelijk geven, tot op de dag, waarop Noach de ark binnenging, en zij niets vermoedden, totdat de zondvloed kwam en allen wegrukte: zo zal het ook gaan bij de komst van de Mensenzoon. Dan zullen er twee op de akker zijn: de een wordt meegenomen, de ander achtergelaten; twee vrouwen zullen met de molen aan het malen zijn: de een wordt meegenomen, de andere achtergelaten. Weest dus waakzaam, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt.
Matt. 24, 37-51
Begrijpt dit wel: als de eigenaar van het huis wist op welk uur van de nacht de dief zou komen. zou hij blijven waken en in zijn huis niet laten inbreken. Weest ook gij dus bereid, omdat de Mensenzoon komt op het uur, waarop gij het niet verwacht. Wie is dus de trouwe en verstandige knecht, die de heer over zijn dienstvolk heeft aangesteld om hun op tijd het eten te geven? Gelukkig die knecht als de heer bij zijn komst hem daarmee bezig vindt. Voorwaar, Ik zeg u: hij zal hem aanstellen over alles wat hij bezit. Maar is die knecht slecht en zegt hij bij zichzelf: mijn heer blijft nog wel een poosje weg, en begint hij de andere knechten te slaan en eet en drinkt hij met dronkaards, dan zal de heer van die knecht komen op een dag waarop hij het niet verwacht en op een uur dat hij niet kent; en hij zal hem vierendelen en hem het lot doen delen van de huichelaars. Daar zal geween zijn en tandengeknars.