Graag willen we even stilstaan bij orgaandonatie en ‘hersendood’ door een ouder artikel dat verscheen bij FSSPX Nederland in 1998, terug onder de aandacht te brengen. Onlangs is in Nederland weer een boek verschenen over orgaandonatie, welke geen al te rooskleurig beeld schetst hierover. Het blijft een actueel onderwerp, omdat nog steeds mensen hun organen worden geoogst, en er mensen organen ontvangen. Het is een even gruwelijke praktijk als abortus, en een belangrijk onderdeel van onze doodscultuur.
Orgaandonatie en hersendood
Toestemming tot orgaandonatie
Met oproepen als “Levensredding voor veel mensen”, “Orgaantransplantatie beschermt leven”, “Orgaandonatie – een daad van naastenliefde” wordt voor orgaantransplantatie geworven. Maar wat betekent orgaandonatie? De brochure “Orgaandonatie beschermt leven”, uitgegeven door de werkgroep ‘Orgaandonatie’, toont op de titelpagina een puzzelmens, bij wie één puzzelstukje is weggenomen in de hartstreek. Aan het eind van de genoemde brochure vindt de lezer een orgaandonatiebewijs. Maar wat heeft iemand, die zo’n bewijs bij zich draagt, of hebben de familieleden, bijvoorbeeld van een slachtoffer van een ongeval, die de toestemming tot orgaandonatie gegeven hebben, toegestaan? In de regel geldt bij toestemming tot wegnemen van organen, dat men toestemt in een multi-orgaanwegname. Dat wil zeggen, alle “bruikbare organen”, nieren, longen, hart, alvleesklier, lever, dunne darm (niet vaak), gehoorbeentjes, hoornvlies, beenmerg, eventueel ook hersenvlies, worden tegelijkertijd weggenomen. De operatieverpleegkundige Volker Pache schrijft dat bij deze soort “orgaandonatie” een snee van de keel tot het schaambeen wordt gegeven, en woordelijk: “De vergelijking met ontweien dringt zich op.”
Zijn orgaandonors dood?
De moeder van een voor “orgaandonatie vrijgegeven kind” (2) vraagt: “Welke dood sterft men dan, opdat de kloppende levens van de weggenomen organen met goed gevolg overgebracht kunnen worden?” en zet verder uiteen, “de mens heeft zijn sterven begonnen en kan het – aangesloten aan een groot aantal slangetjes en machines – niet voltooien …” en “Der Spiegel”(1) verklaart: “Nu zijn er hersendoden en hartdoden, geheel-hersendoden en deel-hersendoden… Allen zijn dood, tenminste een beetje…” Feit is, dat tot 1968 wereldwijd erkend was, dat de mens dood is, wanneer zijn hart-bloedsomloop-systeem onherroepelijk stilstaat. Een lijk was zonder hartslag, zonder reflexen, star, koud en toonde weldra lijkvlekken onder de huid.
Sinds de Harvard University in 1968 een nieuwe definitie van de dood heeft ingevoerd, zijn er wereldwijd veel verschillende definities van de dood. Die mensen, van wie de hersens niet meer werken en die men tegenwoordig hersendood, ja dood verklaart, golden voor 1968 als levend. Zij bevonden zich in een irreversibel (onomkeerbaar) coma. Sedert de herdefiniëring van het doodsbegrip gelden deze mensen – in veel, zij het niet in alle landen – als dood. Sindsdien geeft het – per nieuwe definitie – “lijken”, die ademen, zweten, met de tandenknarsen, zich in bed oprichten, om zich heen slaan of trappen, het verplegend personeel omarmen (complexe spinaalreflex), “lijken”, bij wie het hart klopt en die een intact stofwisselingssysteem vertonen.
Het hersendood-concept
Het dilemma is, dat men als potentiële orgaandonor zo dood mogelijk zou moeten zijn en als orgaanontvanger de organen zo levend mogelijk zou moeten krijgen. Prof. Dr. Linke, neurofysioloog- en chirurg vraagt: “Kan een mens als dood beschouwd worden, wanneer 97% van zijn lichaamscellen nog functioneren, maar de slechts 3%, die zijn hersenen uitmaken, uitgevallen zijn?”(4) Het hersendoodconcept is ontworpen vanuit de noodzakelijkheid, dat men organen slechts bij een intact hart- bloedsomloopsysteem kan wegnemen. Wil men zich niet aan het verwijt van doodslag of zelfs moord blootstellen en toch organen voor transplantatie winnen, dan moest het tijdstip van de dood naar voren verlegd worden. Hierover prof. dr. Linke: “Het organisme sterft in het bestek van de doorspoeling van het bloedsomloopsysteem met keukenzout af. Er zijn filosofen, die dit als moord hebben aangeduid … Enige liberaal-progressieve denkers omschrijven het wegnemen van organen bij hersendoden als toelating van een uitzondering op het euthanasieverbod.” (5)
Prof. dr. Jöms verklaart: “De hersendood duidt een beslissend punt in het stervensproces van de mens aan.” Het sterven behoort echter nog tot het leven. Dit inzicht heeft ook de euforie met betrekking tot de orgaandonatie in de Evangelische Kerk van Duitsland en de Duitse bisschoppenconferentie gedempt en tot een anders denken geleid (7).
De hersendood
Het probleem van de hersendood betreft meestal mensen na ongevallen met massieve schedelletsels of vergiftigingen, maar ook zelfmoordenaars en zieken met een hersentumor. Dus patiënten, op wie een reanimatie, dus een weer tot leven brengen, wordt uitgevoerd, van wie de hart-bloedsomloopfuncties weer hersteld, maar de hersenfuncties niet opnieuw geactiveerd konden worden. Met het uitvallen van de hersenfunctie, juister gezegd van de hersenstamfuncties, valt ook de centrale besturing van de adem uit. De patiënt wordt kunstmatig beademd. Reflexen die betrekking hebben op de hersens zijn niet meer aanwijsbaar (niet echter ruggemergreflexen, als trekken met de benen en armen of zelfs het oprichten in bed). Mettertijd kunnen ook de hormonale besturing en de hart-bloedsomloopfuncties verminderen, zodat die van buitenaf geregeld en ondersteund moeten worden, wanneer de patiënt nog niet moet sterven. De dood valt in de regel – door het uitvallen van de spontane ademhaling – wat de tijd betreft nauw met de hersendood samen. Bij goede intensive care en “goede algemene toestand” van de stervende kan de hartdood echter ook pas tot zes uur na de het uitschakelen van het beademingstoestel intreden. Wordt de patiënt na het intreden van de hersendood verder beademd, dan kan zijn te verwachten levenstijd nog twee tot vier weken (bij zwangeren tot vier maanden) bedragen. Daarna is het stervensproces niet meer tegen te houden.(8)
De vaststelling van de hersendood
Enige landen, zoals Japan, Denemarken, Polen, Zweden en Israël erkennen de hersendood als dood van de mens niet. Andere accepteren reeds de hersenstamdood als de definitieve dood van de mens (zoals Engeland en Australië), in andere landen geldt de totale hersendood als de dood van de mens, bijvoorbeeld in Duitsland. In Engeland en Duitsland eist men voor de vaststelling van de hersendood geen electro-encefalogram. “In Noorwegen eist men een arteriogram. Op die manier kon”, aldus med.dr. Byme uit de U.S.A., “een patiënt op een bepaalde plaats krachtens de criteriumgroep dood bevonden worden, maar op een andere plaats niet waar een andere criteriumgroep gebruikt wordt. (9) Onzekerheid ook bij de vaststelling van de hersendood: dr. Byrne bericht: “In een kortgeleden verrichte enquête onder artsen en verpleegsters, die mogelijkerwijze met het zorgen voor organen voor transplantatie te doen zouden kunnen krijgen, begrepen echter slechts 35% het ten grondslag liggende medische en juridische concept van de hersendood.”(10) Dan is het niet verwonderlijk, dat ook altijd weer gevallen bekend werden, waarin de hersendood als diagnose gesteld werd, de patiënt echter kort voor het wegnemen van de organen ‘ontwaakte’ en daarna een min of meer normaal leven leidde.
Wat gebeurt er bij het wegnemen van organen?
Med. dr. Evens (hartspecialist) en med. dr. Hill (anesthesist) uit Cambridge verklaren, dat hersendoden nog levenden zijn, die men bij de explantatie spierontspannende pijnmiddelen (narcotica) toedient. (11) Ook in Duitsland wordt iedere orgaandonor – die toch zogenaamd dood is – genarcotiseerd. De moeder van een “orgaandonor”: “Onze kinderen zijn met niet meer functionerende hersens, maar toch met levend lichaam uit elkaar genomen en verdeeld. Deze voorstelling, dat het nog levende lichaam van uw kinderen verdeeld wordt, in de meest hulpeloze toestand, op een tijdstip, toen zij beschermd hadden moeten worden, maakt moeders ziek, zo ziek, dat velen van hen zich onder psychiatrische behandeling moesten stellen.” (12) en verder, “niemand van hen, die de orgaandonatie bepleiten, denkt eraan, dat een mens stervend op een operatietafel wordt gegespt, opdat hij donor van levende organen kan zijn.” (13) Bij het wegnemen van de nieren vindt een grote kruissnede plaats, over de gehele buik, bij de multi-orgaanwegname reikt de snede van de keel tot aan het schaambeen. Het organisme wordt met een keukenzoutoplossing doorgespoeld. Voor ieder weg te nemen orgaan kan een ander transplantatieteam bevoegd zijn, zodat de scalpel van de ene chirurg naar de andere wordt doorgegeven. Over het gedrag bij het wegnemen van de organen laten operatieverpleegkundigen zich uit: “Als de zeug aan de trog. Voor enkele belanghebbenden scheen het niet meer dan een onderdeeldepot te zijn.”(14)
Na het wegnemen van de organen
De orgaandonor is na het wegnemen van zijn vitale organen definitief dood. Voor het verplegend personeel is dit ogenblik vaak zeer belastend. Zij voelen zich, alsof zij de patiënt in de steek hadden gelaten. Dus is het ook niet verwonderlijk, dat na een enquête van Putz op de afdeling (15) ongeveer 60% van het verplegend personeel zich eerder afwijzend tegenover het wegnemen van organen heeft uitgelaten. M.Grosser beschrijft zijn gevoel als operatie-verpleegkundige als volgt: “Ik zal naar huis gaan, gaan slapen, en dan zal ik in mijn droom nog eens het geheel beleven. Ik zal die dode zien, die eerst zijn eigen, dan het gezicht van een naastbestaande en tenslotte mijn gezicht zal dragen. Al het verdrongene, het verkropte, een heksenketel vol gevoelens zal openbreken. Ze zullen hun wrede spel met mij spelen – ongehinderd, ongeremd, uitrazen tot in het buitensporige. Pas dan zal dit wegnemen voor mij voorbij zijn.”(16) Nabestaanden, die in de eerste schok toestemden in een wegname van organen zijn dikwijls daarna in twijfel en geplaagd door schuldgevoelens. Een betrokken moeder vraagt: “Met welk recht beslist de transplantatie-arts erover, enerzijds het leven van enkele mensen te behouden of te verbeteren en anderzijds het leven van onwetende, niet geïnformeerde, maar betrokken mensen zo te belasten, dat langdurige psychische ziekte en rouw volgt?”(17)
De ontvanger van de organen
De ontvanger van de organen is vaak een chronisch zieke, wiens leven sterk beperkt of bedreigd is. Doch ook na een orgaantransplantatie zal hij nooit meer een geheel normaal leven kunnen leiden. “De aan de transplantatie-chirurgen eigen en door de lekenpers dankbaar opgepakte euforie met betrekking tot harttransplantaties… kan slechts delen, wie niet met de dagelijkse problemen in de nazorg van deze patiënten is geconfronteerd”, aldus de Hamburgse hartspecialist prof. Rödiger (18). Een 15-jarig meisje dat een orgaan ontving vroeg voor de operatie: “Wat zullen ze doen met mijn hart als het eruit gesneden is, zullen ze het met bloederig verband en kankerzweren in de vuilnis gooien? Als ik het eruit laat snijden, als het voor mij sterft, wil ik een graf ervoor, waarin ze mij later ook moeten leggen.”(19) Zo wordt er melding gemaakt over schuldgevoelens, als het orgaan afgestoten wordt, maar de meeste patiënten spreken niet graag daarover. Al helemaal niet spreken zij over die hoop in het verleden op het dodelijke verkeersongeval, dat hun het verlangde orgaan opgeleverd heeft. (20) Twijfels blijven, en het is niet gemakkelijk, het vreemde orgaan als het eigene te aanvaarden. Is het mijn hart of zijn hart, dat in mij klopt? Wie was die orgaandonor? Is het goed met het orgaan van een dode te leven? Intussen ontwaakt het bewustzijn dat organen steeds levend weggenomen worden.
Leven met het vreemde orgaan
Opdat het vreemde orgaan zo mogelijk niet afgestoten wordt, moet de patiënt zijn leven lang medicijnen innemen en medisch gecontroleerd worden. Bij enkele patiënten komt het na dagen, maanden of jaren tot afstoting of tot tekort schieten van het orgaan, wat een nieuwe transplantatie ofwel de dood voor de patiënt kan betekenen. Martin F. bij wie een hart getransplanteerd is: “Levenslang noodzakelijke immuunonderdrukkers en andere geneesmiddelen, evenals de regelmatig plaatsvindende controle-onderzoeken – bijvoorbeeld de jaarlijkse hartkatheter, wekelijkse bloedafname – zorgen ervoor, dat de patiënt steeds weer aan zijn toestand herinnerd wordt. Er is al een robuuste psyche nodig om dat allemaal enigszins zonder schade te verwerken.” (21) De schokkende klacht van een patiënte: Sinds twee jaar elke week een keer naar Berlijn, vanuit Zuid-Duitsland. Haar lichaam wil het vreemde hart niet aannemen, voortdurend draagt zij een mondmasker, ook ‘s nachts. Haar kinderen mogen haar niet kussen, de aarde van haar tuin mag zij niet aanraken. Ze heeft een eigen toilet, een eigen wastafel, een eigen slaapkamer in het voor haar verbouwde huis. Deze voorgeschreven afzondering is bijna onverdraaglijk.
Gerhard Hoffman, zielzorger in een Reha-klimiek: “De patiënt weet, dat hij met een onzichtbare ketting aan zijn kliniek gebonden is. Hij weet, dat hij uiterlijk nooit meer een vrije mens zal zijn.” Hella Frien-Schulz, de echtgenote van een patiënt, die achttien maanden na de harttransplantatie gestorven is, bekent: “Terugkijkend geloof ik te kunnen zeggen, dat ik een beslissing tot transplantatie niet meer zou nemen of ondersteunen … Als ik heel eerlijk ben – wij zijn er beiden bijna gek van geworden.”
Wat blijft er te doen?
De Catechismus van de katholieke Kerk leert, dat een levende schenking (bijvoorbeeld bloed, beenmerg of de schenking van een nier) verdienstelijk kan zijn, wanneer hierbij de eigen gezondheid en het leven niet in gevaar gebracht worden. Daarentegen is de orgaandonatie altijd ontoelaatbaar, wanneer daardoor de invaliditeit of de dood van de donor teweeggebracht wordt. (24) Ook stervenden mogen ter wille van een nog zo goed doel niet gedood worden. Naast verschillende definities van de dood gelden internationaal ook verschillende wettelijke regelingen met betrekking tot het wegnemen van organen. In enkele landen is er voor het wegnemen van organen een toestemming van de betroffene respectievelijk van diens verwanten nodig, in andere neemt men organen weg zonder toestemming en informeert de naastbestaanden eerst naderhand (dit geldt ook voor buitenlanders, bijvoorbeeld toeristen, die zich in zo’n land – zoals Oostenrijk – ophouden). Het zou kunnen zijn, dat men de verwanten met het bericht, dat hun naastbestaande een zwaar ongeluk had, meedeelt, dat hij gestorven is, hem de bruikbare organen ontnomen werden, en dat nu de rest van het lichaam afgehaald kan worden. In Duitsland kan iedere arts zich tegenwoordig reeds op de paragraaf 34 BGB (noodsituatie) beroepen, wanneer hij ongevraagd organen wegneemt, door als reden aan te voeren, dat hij ze voor een andere patiënt, die in het grootste levensgevaar was, heeft nodig gehad. Wanneer u niet wilt dat u organen worden ontnomen, zou u dit duidelijk tot uitdrukking moeten brengen. Spreek daarover met uw verwanten. Leg een verklaring, dat u geen orgaandonor bent, bij uw persoonsbewijs. Deze verklaring geldt weliswaar thans nog niet wettelijk, maar misschien heeft het een signaalwerking op de artsen.
De eindconclusie is:
– Alleen de hartdood is de echte dood. De hersendood is eigenlijk geen echte (totale en definitieve) dood.
– Voor orgaandonatie is er bij de donor nodig dat hij nog geen hartdood heeft (de organen moeten nog “vers” zijn, d.i. nog leven). Men neemt de organen dus weg vanaf de hersendood, nl. wanneer men nog niet echt dood is. Dit is moord, als het gaat over levensnoodzakelijke organen, zoals hart, lever, twee longen, twee nieren enz. We kunnen dus geen toestemming geven tot een moord (het krijgen van organen) noch tot zelfmoord (het afstaan van organen). Wat wél kan is, organen afstaan bij leven, wat de dood niet zou veroorzaken, bijvoorbeeld één enkele nier, één oog enz.
Bronvermelding
1. Volker Pache: We verplegen levenden, die er uitzien als doden, en doden, die er uitzien als levenden, in: Organspende – Kritische Ansichten zur Transplantationsmedizin, Lamuv pocket 138, Göttingen 1993, pag. 99.
2. Renate Greinert in: Organspende – Kritische Ansichten zur Transplantationsmedizin, t.a.p. pag.7.
3. Im Vorzimmer des Todes. Der Spiegel. 24/ 1994.
4. Prof. Dr. Detlef B. Linke. Hirnverplanzung – Die erste Unsterblichkeit auf Erden. Rowohlt. Hamburg 1993, pag. 115.
5. Prof. Dr. Linke, t.z.p. pag. 124.
6. Prof. Klaus P. Jörns, Organtransplantation: Eine Anfrage an unser Verständnis von Sterben, Tod und Auferstehung, pag. 27 in: Berliner Theologisches Zeitschrift, 9e jaargang blad 1/1992.
7. vgl. Reportage van de Bayerische Rundfunk, Organspende – Der umkämpfte Tod, van 7.4.1994, T.V. bijdrage van Silvia Trümmer.
8. Wij refereren hier o.a. aan gesprekken met vaklieden, wier namen wij voor hun eigen bescherming (beroepstoekomst als arts) niet kunnen prijsgeven.
9. Dr.med. Paul A. Byme. Braindeath – still a controversy, in The Pharos of Alpha Omega Honor Medical Society, vol. 53, no 4. Fall 1990, p. 10-12.
10. t.z.p.
11. Dr. med. Evens en Dr.med. Hill, in: ZDF- reportage Organhandel, van 18.4.1989.
12. Renate Greinert, Organspende – nie wieder, in Organspende – Kritische Ansichten zur Transplantationsmedizin, t.a.p., p. 85.
13. t.z.p. p. 76.
14. Volker Pache: Wir pflegen Lebende, die aussehen wie Tote, und Tote, die aussehen wie Lebende, in: Organspende – Kritische Ansichten zur Transplantationsmedizin, t.a.p. 100.
15. volgens Volker Pache. t.z.p. p. 101.
16. M. Grösser, volgens Volker Pache, t.z.p. p. 100.
17. R. Greinert. Organspende – nie wieder, t.z.p. p. 85.
18. Prof. Rödiger, volgens Gisela Wuttke, Körperkolonie Mensch, in: Organspende – Kritische Ansichten zur Transplantationsmedizin, t.a.p. p. 28.
19. Elisabeth Wellendorf ‚Was kann man einem Menschen zumuten ohne ihn zu zerstören?‘ in: Organspende – Kritische Ansichten zur Transplantationsmedizin, t.a.p. p. 124.
21. t.z.p. p. 133.
22. t.z.p. p. 132.
23. Hella Frien-Schulz, Mein Mit-Leben eines Herzempfängers, in: ‚Organspende – Kritische Ansichten zur Transplantationsmedizin‘ t.z.p. p. 144.
24. Catechismus van de katholieke Kerk nr. 2296. Oldenbourg 1993.
Tekst uit een brochure, die bewerkt en opnieuw uitgegeven is door de WIESE. Deze naam staat voor Weinheimer Institut für Ehe und Familie. Sexualtechnik und Erziehung. Meer informatie over dit onderwerp in het boek: ‘Organspende – letzter Liebesdienst oder Euthanasie’ van Walter Ramm, uitgegeven bij Derscheider.