De Amazonesynode werd bijeengeroepen om voornamelijk twee dingen: het introduceren van gehuwde priesters – de zogenaamde ‘viri probati’ – en het introduceren van vrouwelijke diakens of diaconessen. Wat is hier nu zo problematisch aan? Een analyse.
Over de rol van vrouwen in de Kerk schrijft St. Paulus:
“Zoals in alle gemeenten der heiligen moeten de vrouwen in uw bijeenkomsten zwijgen. Het is hun niet toegestaan het woord te nemen; zij moeten ondergeschikt blijven, zoals trouwens de wet voorschrijft. Willen zij iets uitgelegd hebben, dan moeten zij het thuis aan hun man vragen; het past nu eenmaal niet voor een vrouw in de gemeente het woord te voeren. (1 Kor. 14,33-35)
Hier wordt duidelijk dat het vrouwen niet betaamt het woord te voeren in de Kerk: dat wil zeggen: de eerste lezing doen of de homilie geven. De vrouw is ondergeschikt aan de man, zoals de Kerk ondergeschikt is aan Christus. Bij de schepping kwam de vrouw ná de man, en de vrouw zondigde eerst, waardoor God bepaalde dat de man zou heersen over de vrouw:
“Naar uw man zal uw begeerte uitgaan, hoewel hij over u heerst.” (Gen. 3,16)
St. Paulus schrijft dan ook:
“Vrouwen, weest onderdanig aan uw man, als aan de Heer. Want de man is het hoofd van de vrouw, zoals Christus het hoofd is van de kerk. Hij is ook de verlosser van zijn lichaam, maar zoals de kerk onderdanig is aan Christus, zo moet ook de vrouw haar man in alles onderdanig zijn.” (Ef. 5,22-24)
Hieruit volgt dan ook dat een vrouw nooit een functie kan bekleden in de Kerk, omdat dit in strijd is met Gods bepaling dat de vrouw onder de man staat. De vrouw zou dan als ‘priesteres’ of ‘diacones’ of wat dan ook, boven een man staan? In de wereld kan dat misschien, waar een vrouw minister, burgemeester of CEO van een bedrijf is, maar niet in de Kerk. Onderdanigheid staat gelijk aan nederigheid, een deugd die de wereld niet kent.
Christus, die een man was, koos 12 apostelen en 72 leerlingen uit, en dat waren allen mannen. Had Christus gewild dat er ook vrouwen een ambt zouden bekleden in de Kerk, dan had Hij ook wel vrouwen onder zijn leerlingen of apostelen gekozen. Maar dat deed Hij niet, zoals Mozes evenmin vrouwen tot priester aanwees voor de dienst van de Heer in het Oud Verbond. De vrouw bleef nederig op de achtergrond, zoals de H. Maagd ook steeds nederig op de achtergrond gebleven is en zich niet verhief. Christus heeft haar niet tot priesteres of “bisschoppin” aangeduid of gewijd. Zij heeft door haar nederig gebed de prille Kerk veel meer geholpen dan was zij priesteres geweest. Zij heeft de Apostelen voorbereid op de komst van de heilige Geest, maar niet als ‘hoofd van de Kerk’ of als bisschoppin… Dat is dus zeer duidelijk Gods wil niet. En wat toen Gods wil niet was, kan nu ook Gods wil niet zijn. God verandert niet. Zie ook wat Paus Johannes Paulus II schreef, lager in dit artikel.
Over wie diakens moeten zijn schrijft St. Paulus:
“Evenzo moeten de diakens mannen van eer zijn, mannen van hun woord, niet aan de wijn verslaafd of belust op winstbejag, trouw aan het geheim van het geloof met een zuiver geweten. ook zij moeten eerst een onderzoek ondergaan; daarna kunnen zij, als er geen klachten zijn, hun dienst vervullen. Ook moeten hun vrouwen waardig zijn, geen kwaadspreeksters, matig en in alle opzichten betrouwbaar. Diakens moeten mannen van één vrouw zijn, en hun kinderen en hun huisgezin goed weten te leiden.” (1 Tim. 3,8-12)
Paulus zegt dus duidelijk dat diakens mannen moeten zijn, en geen vrouwen. In de vroege Kerk werden nooit ambten toegekend aan vrouwen, noch in de Kerk in de eeuwen daarna, tot op vandaag.
Over het celibaat is St. Paulus ook duidelijk:
“Wie niet getrouwd is, heeft zorg voor de zaak des Heren, hoe hij de Heer kan behagen. Maar de getrouwde heeft zorg voor aardse zaken, en wil zijn vrouw behagen, en zijn aandacht is verdeeld.” (1 Kor. 7,32-34)
Het celibaat is er opdat de aandacht van de priester niet zou verdeeld zijn, en volledig gericht zou zijn op Christus en het leiden van de hem toevertrouwde kudde. Indien een priester gehuwd is, dan heeft die priester zorg voor aardse zaken, en voor zijn vrouw (en kinderen), en is zijn aandacht verdeeld.
Ook Christus zinspeelde zeer duidelijk op het celibaat voor priesters toen Hij zei:
“‘Maar ik zeg u: wie zijn vrouw verstoot, behalve in geval van ontucht, en met een ander trouwt, pleegt echtbreuk’. Zijn leerlingen zeiden Hem: ‘Als het zo is tussen man en vrouw, is het beter om niet te trouwen.’ Maar hij zei: ‘Niet allen begrijpen dat woord, alleen aan zij wie het gegeven is. Want er zijn eunuchen die zo uit de moederschoot geboren zijn, en er zijn eunuchen die door de mensen zo gemaakt zijn, en er zijn eunuchen die zichzelf zo gemaakt hebben omwille van het Koninkrijk der Hemelen. Wie dat kan, moet het begrijpen.” (Matteüs 19,9-12)
Eunuchen zijn gecastreerde mannen, of dus in het algemeen gesteriliseerde mensen. Eunuchen die zo geboren zijn, zijn de onvruchtbaren. Eunuchen die zo gemaakt zijn, zijn diegenen die gecastreerd/gesteriliseerd werden. Eunuchen die zichzelf zo gemaakt hebben omwille van het Koninkrijk der Hemelen, zijn diegenen die zich onthouden van alle gemeenschap met het andere geslacht, en dit zijn diegenen die celibatair leven: de priesters en de nonnen, omwille van het Koninkrijk der Hemelen. Het celibaat heeft dus wel degelijk een fundament in de Schrift. Christus vroeg van zijn apostelen overigens volledige toewijding, onthechting en zelfverloochening. Zij leefden alsof zij geen vrouw meer hadden. Een man wiens hart bij zijn vrouw is, en bij Christus, zal Hem niet zo toegewijd zijn als wiens hart volledig bij Christus is. Een herder (de geestelijken) of een bruid (de toegewijden) legt zich volledig toe op onderricht en naastenliefde, op het dienen van Christus, en God vraagt dan ook dat zij hun hart geheel aan Hem geven.
Een priester, die de sacramenten toedient en het H. Misoffer celebreert, handelt dan ook ‘in persona Christi’. Hij is als het ware een ‘tweede Christus’, en omdat Christus een man was, kan een vrouw nooit priester of diaken worden.
H. Birgitta van Zweden
In Openbaringen Boekdeel 7, Hoofstuk 10, schrijft de H. Birgitta dat O.L.Vrouw haar het volgende meedeelde over een paus die het celibaat zou afschaffen:
“Nu zal ik je vertellen over Gods wil in deze kwestie… Weet dit: dat indien een paus een priester de toelating geeft om een vleselijk huwelijk aan te gaan, God hem tot een zo’n grote spirituele straf zal veroordelen, zoals de wet rechtvaardig op een stoffelijke manier een straf toekent aan iemand die zo erg heeft misdaan dat zijn ogen moeten uitgestoken worden, zijn tong, lippen, neus en oren afgesneden worden, zijn handen en voeten geamputeerd, al zijn bloed vergoten om volledig koud te worden en tenslotte zijn uitgebloed lijk voor de honden en de wilde beesten wordt geworpen om verscheurd te worden. Gelijkaardige dingen zullen werkelijk gebeuren op een spirituele manier aan die paus die tegen de voornoemde voorbestemming en wil van God ingaat, en priesters zo’n toelating geeft om een huwelijk aan te gaan. Hiervoor zou diezelfde paus door God volledig beroofd worden van zijn spiritueel zicht, gehoor, en zijn spirituele woorden en daden. Al zijn spirituele wijsheid zou volledig koud worden; en uiteindelijk, na zijn dood, zou zijn ziel weggeworpen worden om eeuwig in de Hel gemarteld te worden zodat het daar het voedsel van de demonen kan worden, de eeuwen door en zonder einde.”
Toen de heilige Birgitta in Napels (Italië) adviseur van aartsbisschop Bernardo van Napels was, hadden ze het ooit over priesters die met concubines (bijvrouwen) samenleefden. Bernardo betoogde dat hij, als hij paus zou worden, het celibaat zou afschaffen om dergelijke schandalen te vermijden. Birgitta echter, verwees toen naar bovenstaande openbaring en zei hem dat een paus die het celibaat zou afschaffen spiritueel volledig koud zou worden en na zijn dood in de hel zou worden geworpen.
Wat de Kerk leert
Paus Pius XI schreef in 1935 in zijn Encycliek ‘Ad Catholici Sacerdotii Fastigium‘:
Maar van de bedienaar van het Nieuwe Verbond, die zover uitgaat boven de priester der oude Wet, wordt ongetwijfeld een veel reinere kuisheid gevorderd. De eerste schriftelijke sporen van het heilig celibaat vindt men in den 33ste canon van het Concilie van Elvira, dat in het begin der 4e eeuw werd gehouden, nog tijdens de vervolging van het christendom. Dit getuigt zeker voor een reeds oude praktijk. Dit wetsvoorschrift nu doet niets anders dan een nieuwe kracht bijzetten aan — Wij zouden zeggen — een zeker postulaat, dat in het Evangelie en de prediking der Apostelen zijn oorsprong heeft. Dat de Goddelijke Meester, dien Wij als “de bloem der Moedermaagd” bezingen in Zijn hoogschatting voor de gave der kuisheid haar prees als boven de gewone kracht der mensen verheven; dat Hij van Zijn tederste kindsheid af heeft willen opgevoed worden in het huisje van Nazareth, in het gezelschap van Maria en Joseph, die beiden maagd waren; dat Hij de maagdelijke, kuise zielen zoals een Joannes den Doper en Joannes den Evangelist met voorliefde beminde ; eindelijk, dat de Apostel der heidenen, de trouwe tolk der Evangelische wet en der leer van Christus, de onschatbare waarde der maagdelijkheid verkondigt, juist voor den volkomen dienst van God: “De ongehuwde is bezorgd over de dingen des Heren, hoe hij behagen zal aan den Heer” (1 Kor. 7, 32); dat alles, Eerbiedwaardige Broeders, had tot noodzakelijk gevolg, dat de bedienaars van het Nieuwe Verbond onder de indruk kwamen van de hemelse aantrekkelijkheid van deze uitgelezen deugd, en zochten gerekend te worden onder het getal van diegenen, “aan wie het gegeven is dit woord te begrijpen”. Zo legden zij zich vrijwillig de onderhouding van die levenswijze op, die kort daarop in geheel de Latijnse Kerk door een streng gebod van het kerkelijk gezag bekrachtigd is. Inderdaad, op het einde der vierde eeuw geeft het Concilie van Carthago de aansporing : “dat wij ook onderhouden, wat de Apostelen geleerd hebben en de oudheid zelve onderhouden heeft”.
Paus Paulus VI schreef in 1967 in zijn Encycliek ‘Sacerdotalis Caelibatus‘:
Het christelijke priesterschap, dat iets nieuws is, kan alleen worden begrepen in het licht van Christus, de eeuwige Hogepriester van allen, die het priesterschap van zijn bedienaars heeft ingesteld als een werkelijke deelname aan zijn eigen éne Priesterschap.
De helper van Christus, belast met het beheer van Gods geheimen, heeft dus in Christus ook zijn onmiddellijke voorbeeld en zijn hoogste ideaal.
Want de Heer Jezus, de eniggeboren Zoon van God, dor de Vader in de wereld gezonden, is mens geworden, opdat de mensheid, onderworpen aan zonde en dood, zou herboren worden, en door een nieuwe geboorte het koninkrijk der hemelen zou binnengaan. Deze nieuwe schepping heeft de Heer Jezus in volledige gehoorzaamheid aan de wil van de Vader voltooit door het Paasgeheim, door een nieuwe, verheven, goddelijke levensvorm binnen te voeren in de tijd en in de wereld, een levensvorm, waardoor de situatie van de mensheid ingrijpend is gewijzigd.Huwelijk en celibaat in de nieuwheid van Christus
Ook het huwelijk, dat krachtens de wil van God het werk van de eerste schepping voortzet krijgt een nieuwe betekenis en een nieuwe waarde, doordat het is opgenomen in het universele heilsplan. Want Jezus heeft het in zijn oorspronkelijke grootheid hersteld het geëerd en het verheven tot de waardigheid van Sacrament en van geheimnisvol teken van zijn vereniging met de Kerk. Zó gaan de christelijke echtgenoten door hun wederzijdse liefde, door het vervullen van hun speciale plichten en door het streven naar hun eigen heiligheid, samen op naar het hemels vaderland. Maar Christus, “de Middelaar van een volmaakter verbond” heeft ook een nieuwe weg opengesteld, waarlangs de mens, in een totale overgave aan God en alleen bezorgd voor Hem en voor de zaak des Heren, duidelijker en vollediger de alles vernieuwende werkelijkheid toont van het Nieuwe Testament.
Maagdelijkheid en priesterschap in Christus de Middelaar.
Christus, de enige Zoon van de Vader, is krachtens zijn menswording zelfs aangesteld tot middelaar tussen hemel en aarde, tussen de Vader en de mensheid. In volledige harmonie met deze zending heeft Christus heel zijn leven lang de staat van maagdelijkheid beleefd, die het teken is van zijn volledige toewijding aan de dienst van God en de mensen. Dit nauwe verband tussen de maagdelijkheid en het priesterschap in Christus weerspiegelt zich in hen, aan wie het gegeven is, te delen in de waardigheid van de zending van de eeuwige Middelaar en Hogepriester. En dit deelhebben zal des te volmaakter zijn, naarmate de priester minder gebonden is door de band van vlees en bloed.
Het celibaat omwille van het koninkrijk der hemelen
Jezus, die zelf de eerste dienaars van het heil uitkoos en wilde dat zij de “geheimen van het koninkrijk zouden kennen” , dat zij op heel bijzondere wijze Gods medehelpers en zijn gezanten zouden zijn, die hen vrienden en broeders noemde, en voor wie Hij zich aan God toewijdde, opdat ook zij in de waarheid aan Hem toegewijd zouden zijn, Hij heeft ook een rijke beloning in het vooruitzicht gesteld aan allen, die huis, gezin, vrouw en kinderen zouden verlaten omwille van het koninkrijk Gods. Hij heeft zelfs met mysterieuze woorden, vol van belofte, tot de mensen de uitnodiging gericht, zich nog volmaakter aan het koninkrijk Gods toe te wijden door de maagdelijkheid op grond van een bijzondere gave. De reden, waarom iemand aan deze gave beantwoordt, is het koninkrijk der hemelen. Dit koninkrijk der hemelen, het Evangelie (Mc. 20, 29-30) en de naam van Christus (Mt. 29, 29) zijn eveneens het motief, waarom Jezus mensen roept tot vrijwillige, maar moeizame apostolische arbeid, waardoor men inniger deelt in het lot van Jezus zelf.
Getuigenis voor Christus
Wanneer dus degenen, die door Jezus worden geroepen, de maagdelijkheid kiezen als iets begerenswaardigs en als iets moois, dan doen zij dit om het geheim van de nieuwheid van Christus, van al hetgeen hij is en van wat zijn grootheid uitmaakt, om de hoogste idealen van het Evangelie en het Koninkrijk, om de bijzondere openbaring van de genade, die tot ons komt uit het Paasmysterie van de Verlosser. Hun verlangen hierbij is om niet alleen te delen in de priesterlijke zending van Christus, maar ook om dezelfde levensstaat te aanvaarden als Hij.
Totale liefde
Het antwoord op Gods roeping is een liefde-antwoord op de liefde, die Christus ons op zo sublieme wijze heeft getoond. Dit antwoord wordt omgeven door het geheim van de bijzondere liefde van Christus jegens hen tot wie Hij de dringende uitnodiging richtte om Hem te volgen. De goddelijke kracht van de genade voert de eisen van de liefde steeds hoger op; en als de liefde echt is, dan is ze ook totaal, onveranderlijk en blijvend, en stuwt ze de mens onweerstaanbaar tot het hoogste. Daarom is het vrij gekozen celibaat Kerk altijd beschouwd “als een teken van liefde en als een stimulans tot liefde”, teken van een liefde zonder voorbehoud, stimulans tot een liefde die zich opent voor allen. Men kan in zo’n leven, dat zich om de genoemde motieven helemaal wijdt aan anderen, moeilijk een uiting zien van geestelijke armoede of van egoïsme; het is immers en het moet zijn een voortreffelijk en zeer markant voorbeeld van een levenswijze, die gestuwd en gevoeld wordt door de liefde, waarin de mens heel zijn eigen grootheid manifesteert! Er valt toch niet te twijfelen aan de morele en geestelijke rijkdom van een leven, dat volledig is toegewijd niet aan een of ander ideaal, hoe verheven ook, maar aan Christus en aan zijn werk voor de vernieuwing van de mensheid, overal en in alle tijden!
Uitnodiging tot verdere studie
Bijbel en theologie tonen ons, hoe ons ambtelijk priesterschap verbonden is met het priesterschap van Christus en hoe de volledige en exclusieve toewijding van Christus aan zijn heilszending voor ons het voorbeeld en het motief is om gelijkvormig te worden aan de vorm van liefde en offer, die eigen was aan Christus, onze Verlosser. Deze beschouwing lijkt ons zo inhoudsvol en zo rijk aan theoretische en praktische waarheid, dat wij u, eerbiedwaardige broeders, de theologen, de leiders van het geestelijk leven en alle priesters, die hun roeping bovennatuurlijk weten te zien, uitnodigen tot een blijvende bestudering van deze aspecten om zo dieper door te dringen in de verborgen en heilzame werkelijkheid ervan. Zo zal de band tussen priesterschap en celibaat zich steeds duidelijker tonen als een teken van grote zielensterkte en als een postulaat van de exclusieve liefde zonder voorbehoud voor Christus en zijn Kerk.
En Paus Johannes Paulus II schreef in 1994 in zijn Apostolische brief Ordinatio Sacerdotalis over de rol van vrouwen in de Kerk:
3. “Verder toont het feit dat de Heilige Maagd Maria, Moeder van God en Moeder van de Kerk, noch de missie ontving die de Apostelen hadden ontvangen, noch het ministeriële priesterschap, duidelijk dat het niet-toelaten van vrouwen tot de priesterlijke wijding niet kan betekenen dat vrouwen minder waardig zijn, noch kan het gezien worden als een discriminatie tegenover hen. Het moet eerder gezien worden als de getrouwe naleving van een plan die toegekend moet worden aan de wijsheid van de Heer van het universum.”
“De aanwezigheid en de rol van vrouwen in het leven en de missie van de Kerk, hoewel niet gelinkt aan het ministeriële priesterschap, blijft absoluut noodzakelijk en onvervangbaar. Zoals de Verklaring Inter Isigniores stelt, “verlangt de kerk dat Christelijke vrouwen ten volle zouden tot besef komen van de grootsheid van hun missie: vandaag is hun rol van kapitaal belang voor zowel de vernieuwing en de vermenselijking van de samenleving en voor de herontdekking door de gelovigen van het ware gezicht van de Kerk.”
Het Nieuw Testament en hele geschiedenis van de Kerk geeft een voorbeeld van de aanwezigheid van vrouwen in de Kerk, ware leerlingen, getuigen van Christus in de familie en de samenleving, alsook in totale toewijding aan de dienst van God en het Evangelie. “Door het verdedigen van de waardigheid van vrouwen en hun roeping, heeft de Kerk eer en dankbaarheid betoond aan die vrouwen die – trouw aan het Evangelie – in elk tijdperk de apostolische missie van het hele Volk van God hebben gedeeld. Ze zijn de heilige martelaren, maagden en moeders van families, die dapper getuigden van hun geloof en het geloof van de Kerk en de traditie doorgaven bij het opvoeden van hun kinderen in de geest van het Evangelie.”
en:
4. “Ik verklaar dat de Kerk geen enkele autoriteit heeft om de priesterwijding aan vrouwen te verlenen, en dat dit oordeel door alle gelovigen van de Kerk voor definitief moet gehouden worden.”
Deze pausen bevestigden wat de Kerk altijd al had geleerd en bevestigden het celibaat en het priesterschap, zonder afbreuk te doen aan de ware rol van de vrouw in de Kerk: die van nederig gebed en getuigenis geven van het geloof, zoals de gewijde maagden, kloosternonnen, en de vrome huismoeders. Met andere woorden: de nederige vrome biddende vrouwen, zoals de heilige vrouwen die Jezus volgden op zijn weg door het Heilig Land: de H. Maagd, de H. Maria Magdalena, enz.

Indien men het tekort aan roepingen wil aanpakken, moet men terugkeren naar de traditie en niet nóg modernistischer worden door gehuwde mannen priester te wijden en vrouwen tot diaken te wijden. Daarmee creëert men enkel een ‘nieuwe, eigen kerk’, zoals de Anglicanen. De wijding van diaconessen valt onder de vrouwelijke priesterwijding, want zoals Kardinaal Müller reeds verklaarde, zijn de wijdingen van diaken, priester en bisschop onderdeel van het ene en zelfde wijdingssacrament:
Kardinaal Müller citeert het Concilie van Trente om te stellen dat “bisschoppen, priesters en diakens slechts graden zijn van het ene Sacrament van de Heilige Wijding.” “Niemand mag eraan twijfelen dat de Heilige Wijding waarlijk en in z’n essentie één van de zeven Sacramenten van de Katholieke Kerk is – unum ex septem sacramentis (Trente, Decreet over het Sacrament van de H. Wijding: DH 1766; 1773).” Hij wijst het idee van “vrouwelijke niet-sacramentele diakonessen” dan ook volledig af.
Waar bloeien de priesterroepingen? Bij de traditionele gemeenschappen, zoals SSPX, het Petrusbroederschap (FSSP), etc! Maar daar hebben de modernisten natuurlijk geen boodschap aan.
Advertentie