De 5 dubia waar Bergoglio weigert op te antwoorden

dubiabrief

Nog even voor alle duidelijkheid, dit zijn de letterlijke ‘dubia’ die door de vier kardinalen (Burke, Meisner, Brandmüller en Caffarra) aan Bergoglio werden gegeven, en waar Bergoglio tot op heden weigert op te antwoorden:

De dubia

  1. Er wordt gevraagd of, volgend op de bevestigingen van Amoris Laetitia (300-305), het nu mogelijk is geworden om een persoon de absolutie te geven in het Sacrament van de Biecht, en bijgevolg tot de H. Communie toe te laten, die, terwijl hij gebonden is door een geldige huwelijksband, samenleeft met een andere persoon ‘more uxorio’ (als echtgenoten), zonder de voorwaarden te vervullen die voorzien zijn door Familiaris Consortio 84, en daaropvolgend bevestigd door Reconciliatio et Paenitentia 34, en Sacramentum Caritatis 29. Kan de uitdrukking “in bepaalde gevallen” zoals gevonden in voetnoot 351 (305) van de exhortatie Amoris Laetitia, toegepast worden op gescheiden personen die in een nieuwe vereniging leven en die blijven leven ‘more uxorio’?
  2. Moet men, na de publicatie van de post-synodale exhortatie Amoris Laetitia (304), nog steeds de leer van de encycliek van H. Johannes Paulus II, Veritatis Splendor, 79, als geldig beschouwen, die gebaseerd is op de H. Schrift en de Traditie van de Kerk, over het bestaan van absolute morele normen die intrinsieke slechte daden verbieden, en die bindend zijn zonder uitzonderingen?
  3. Is het na Amoris Laetitia (301) nog steeds mogelijk om te bevestigen dat een persoon die voortdurend in strijd leeft met een gebod van Gods wet, bijvoorbeeld deze die overspel verbiedt (Matt. 19,3-9), zichzelf in een objectieve situatie van zware voortdurende zonde vindt (Pauselijke Raad voor Wetgevende Teksten, “Verklaring”, 24 juni 2000)?
  4. Moet men, na de bevestigingen van Amoris Laetitia (302) over “omstandigheden die de morele verantwoordelijkheid verlichten”, nog steeds de leer geldig achten van de encycliek van de H. Johannes Paulus II, Veritatis Splendor, 81, gebaseerd op de H. Schrift en de Traditie van de Kerk, volgens de welke “omstandigheden of intenties nooit een daad die intrinsiek slecht is vanwege het doel, kunnen omvormen in een daad die ‘subjectief’ goed is of te verdedigen valt als een keuze”?
  5. Moet men, na Amoris Laetitia (303) nog steeds de leer geldig achten van de encycliek van de H. Johannes Paulus II, Veritiatis Splendor, 56, gebaseerd op de H. Schrift en op de Traditie van de Kerk, die een creatieve interpretatie uitsluit van de rol van het geweten, en die benadrukt dat geweten nooit kan aangewend worden om uitzonderingen t.o.v. absolute morele normen te rechtvaardigen, die intrinsieke slechte daden verbieden vanwege hun doel?

Bron: NCRegister