DE HEILIGE BIRGITTA VAN ZWEDEN SPREEKT OVER DE EINDTIJDPAUS
Woorden van de Schepper in het midden van de 14e eeuw, meegedeeld aan de hemelse heerscharen en de bruid (de Heilige Birgitta), over hoe Hij vijf mansfiguren aanklaagt van wie in eerste instantie een opperherder. Blijkbaar betreft deze opperherder een bepaalde paus, niet zomaar een paus maar de zogenaamde ‘eindtijdpaus’ gekend als de Valse Profeet, zo genoemd in Openbaring 19:20. Hoe anders zou een paus zich zo ernstig kunnen misdragen als dit niet op de drempel van het Vrederijk was? Over wie anders dan de Valse Profeet zou de Apostel Petrus dit oordeel vellen: “Het is rechtvaardig dat de eerste man (de opperherder), degene die op uw troon zit terwijl hij Lucifers werk doet, smadelijk afstand neemt van de troon waar hij aanspraak op dacht te maken en dat hij deelt in Lucifers straf.”
Ik ben de schepper aller dingen. Ik ben nog vóór de morgenster door de Vader verwekt en vertoef onafscheidelijk in de Vader zoals de Vader in Mij, en we zijn in beiden één Geest. Daarom zijn de Vader, de Zoon en de Geest één God, niet drie goden. Ik ben het die Abraham een eeuwige heerschappij heeft beloofd en mijn volk onder Mozes’ leiding uit Egypte heeft geleid. Ik ben dezelfde die door de profeten sprak. De Vader heeft Mij in de schoot van de Maagd gezonden, maar heeft zich niet van Mij gescheiden want Hij is onlosmakelijk met Mij verbonden, opdat de van God afgedwaalde mens dankzij mijn liefde naar God zou kunnen terugkeren. Maar nu, ten aanschouwen van de aanwezige heerscharen, die natuurlijk alles in Mij zien en weten, richt Ik mij voor kennis en onderricht tot de hier aanwezige bruid (Birgitta), die het geestelijke alleen via het lichamelijke kan begrijpen.
Ik klaag in uw bijzijn vijf mansfiguren aan die hier voor ons staan, want ze beledigen Mij bovenmatig. Zoals Ik ooit in de tijd van het oude verbond met de term Israël heel het volk aanduidde, zo duid Ik met deze vijf mannen de mensen over de gehele wereld aan. De eerste van deze vijf vertegenwoordigt de opperherder van mijn Kerk en zijn priesters. De tweede figuur betreft de slechte leken, de derde de Joden, de vierde de heidenen en tenslotte de vijfde, mijn vrienden.
Van u, o Jood, neem Ik niets kwalijk als u heimelijk Christen zijt en Mij in oprechte liefde, in het ware geloof en met volmaakte werken heimelijk dient. Van u, heiden, neem Ik niets kwalijk als u graag op de wegen van mijn geboden had willen wandelen indien u had geweten hoe en wanneer ze gevolgd moeten worden. Maar binnen de beperkingen van wat u kunt doen en weten heeft u toch ook goede werken verricht. Deze veroordelingen zijn dus niet voor u bestemd.
Nu klaag Ik u aan, opperherder van mijn Kerk, u die op mijn stoel zit die Ik aan Petrus en zijn opvolgers heb gegeven om daarop in drievoudige waardigheid en aanzien plaats te nemen (in de drievoudige vertegenwoordiging van Christus in het triregnum van priester, vorst en profeet). U is de macht gegeven zielen te binden en van zonde te bevrijden. Aldus opent u voor de boetvaardigen de Hemel maar voor de vervloekten en verachters sluit u die.
- U die de zielen moest verlossen en Mij schenken, u bent waarlijk een doder van zielen. Ik heb Petrus als herder en hoeder over al mijn schapen aangesteld (om die tot rechtschapenheid te leiden). U echter bent een vernieler en verscheurder van zielen.
- U bent erger dan Lucifer, want hij was jaloers op Mij en wilde Mij alleen doden om in mijn plaats te kunnen heersen. U bent veel erger want het is niet alleen dat u Mij door uw boze werken doodt en Mij van zich afstoot, maar door uw slechte voorbeeld vermoordt u zielen. Ik heb de zielen met mijn Bloed vrijgekocht en ze u als mijn trouwe vrienden toevertrouwd. Maar u heeft ze gewoon aan de vijanden teruggegeven van wie Ik ze eerst had vrijgekocht.
- U bent onrechtvaardiger dan Pilatus die buiten Mij niemand ter dood veroordeelde. Niet alleen word Ik door u veroordeeld als zijnde iemand zonder heerschappij, als een onwaardige, maar u veroordeelt tevens onschuldige zielen terwijl u de schuldigen vrij laat gaan.
- U bent wreder dan Judas die Mij slechts verkocht heeft. Niet alleen Mij verkoopt u voor een smerige winst en onbetekenende naam, maar doet dat ook met de zielen van mijn uitverkorenen.
- U bent verachtelijker dan de Joden. Die kruisigden slechts mijn lichaam, maar u kruisigt en straft de zielen van mijn uitverkorenen. Tegen hen komen uw boosheid en overtreding bitterder aan dan om het even welk zwaard.
Het is daarom, daar u op Lucifer gelijkt, onrechtvaardiger bent dan Pilatus, wreder dan Judas en gruwelijker dan de Joden, dat Ik u terecht aanklaag.
Toen voegde de Heer hieraan toe sprekend tot de gelukzalige Petrus: “Jij bent de oprichter en verdediger van het geloof en van mijn Kerk. Vel het oordeel (…) terwijl mijn hemelse legerschaar toehoort.’ Petrus antwoordde: ‘Alle lof en eer aan U, Heer, voor de liefde die U aan uw aarde betoont! Moge heel de legerschaar U zegenen, want U zorgt ervoor dat wij alle dingen die geweest zijn en zullen zijn in U zien en horen. We zien en weten alle dingen in U. Het is rechtvaardig dat de eerste man (de opperherder), degeen die schaamteloos op uw troon zit terwijl hij Lucifers werk doet, smadelijk afstand neemt van de troon waar hij aanspraak op dacht te maken en dat hij deelgenoot wordt aan Lucifers straf.”
(…) Toen de Here Jezus dit had gehoord antwoordde Hij: “Ik zweer bij God de Vader, wiens stem Johannes de Doper bij de Jordaan heeft gehoord, Ik zweer bij het lichaam dat Johannes in de Jordaan heeft gedoopt, gezien en aangeraakt, Ik zweer bij de Heilige Geest die aan de Jordaan als een duif verscheen, dat (…) het zwaard van mijn geduchte straf jouw lichaam zal binnengaan, er bij de kruin van je hoofd ingaan en het zo diep en stevig doordringen dat het er nooit meer uit kan worden getrokken. Je (pauselijke) zetel zal als een zware steen zinken en niet stoppen totdat het laagste punt van de diepte is bereikt. Je vingers, Ik bedoel hiermee je adviseurs (van de vrijmetselaarsloge die pas in 1717 is opgericht), zullen in een onuitblusbaar zwavelhoudend vuur branden. Je armen, Ik heb het hier over je dienstknechten (de bisschoppen), die zich hadden moeten inspannen voor het algemeen zieleheil maar zich juist inspanden voor werelds gewin en eer, zullen tot de straf worden veroordeeld waarover David spreekt: ‘Moge zijn kinderen vaderloos zijn en zijn vrouw een weduwe en mogen vreemden zijn bezit overnemen.’ Wat betekent ‘zijn vrouw’ zo niet de ziel die buiten de hemelse glorie wordt geplaatst en voor God als een weduwe zal zijn? Met ‘zijn kinderen’ doel Ik op de deugden die kenmerkend zijn voor de eenvoudigen van geest en daarom zullen ze van hen gescheiden worden. Hun verheven positie en bezittingen zullen anderen ten deel vallen en ze zullen voor eeuwig schaamte erven in plaats van eer en glorie. Met hun hoofddeksel zullen ze in de modderpoel van de hel wegzinken en er nooit meer uit kunnen geraken. Zoals ze hier op aarde door eer en trots boven anderen uitstegen, zullen ze des te dieper in de hel wegzinken. Ze zullen er onmogelijk aan kunnen ontsnappen. Hun ledematen, Ik heb het over alle geestelijken die hen in het kwaad volgden, zullen van hen worden afgesneden en verspreid als bij een verbrijzelde muur waarvan geen steen nog op de ander staat en het cement niet langer bindt. Genade komt hen niet toe zodat mijn liefde hen nooit zal verwarmen en genezen, noch zal Ik ze een woonoord in mijn eeuwig hemels tehuis toekennen. Integendeel, ontdaan van al het goede zullen ze in eeuwigheid samen met hun aanvoerder en zijn dienstknechten worden gepijnigd.”
Bron: “Die Gerechtigkeit Gottes – Visionen der heiligen Birgitta von Schweden” (boek 1 hfst. 41), samengesteld door Helmut Friedlmayer vanuit het boek “Leben und Offenbarungen der Heiligen Birgitta”, heruitgegeven door Ludwig Claus, Regensburg 1856.
Over de Heilige Birgitta
De Heilige Birgitta van Zweden (†1373) werd reeds minder dan twintig jaar na haar dood door Paus Bonifatius IX heilig verklaard, wat in 1415 ten tijde van het Concilie van Constantinopel werd bevestigd.
Aan haar openbaringen werd al snel een hoge mate van authenticiteit en belangrijkheid toegekend. Paus Gregorius XI (1370-1378) beaamde ze en heeft er een zeer positief oordeel over uitgesproken. Zo deed ook Bonifatius IX (1389-1404) in de pauselijke bul ‘Ab origine mundi’. Later werden ze ter bestudering aan het Concilie van Constantinopel (1414-1418) voorgelegd en wederom aan het Concilie van Basel (1431-1449). Beide conclaven oordeelden dat ze in overeenstemming waren met het Katholieke geloof. Een menigte uitmuntende theologen hebben de openbaringen sterk aanbevolen waaronder de toonaangevende figuur uit zijn tijd, Kardinaal Juan de Torquemada (1388-1468) en Jean Gerson (1363-1429), die kanselier was van de universiteit van Parijs en faam genoot als een der prominentste theologen.